de caruncula lacrimalis eene holligheid tusschen den binnenkant van het onderste ooglid en den oogbol. Hier ter plaatse in den fleuf van het os unguis is het voorste en bovenste gedeelte van den traan-zak gelegen, welke door de conjunctiva alleen bedekt word. Op deeze plaats verrigt de Hooggel. Hr. ANT. PETIT de operatie. Den lyder behoorlyk voorbereid hebbende, en het hoofd wel geplaatst zynde, moet dezelve des morgens verrigt worden, wanneer de zak opgezwollen zynde voor het oog bloot legd. Het onderste ooglid neêrgetrokken hebbende, zoo dat de holligheid, waar van gesprooken is, zeer vlak zy, steekt hy een regt mesje in het gezwel van den traan-zak, houdende de vlakke zyde van het mesje naar het oog. De insnyding gemaakt zynde, brengt hy langs het mesje een stilet in de opening, en maakt daar mede eenen weg tot in den neus. De eerste dagen houd hy een klein kaarsje of pypje in de opening, tot dat de randen van de insnyding hard geworden zyn- De traanen loopen vervolgens altyd naar deezen weg, en men heeft niet te vreezen, dat dezelve zich zal sluiten. Deeze operatie geschied zonder gevaar, dezelve laat geene mismaaktheid na, is altyd van nut, en veeltyds met zeer goed gevolg verrigt. 1 Pag. 1. XIV. Differtatio fistens casum sphaceli cruris, Prafide JONA SIDRÉN Anatom. & Med. Pract. Profeff. Reg. & Ordinar, defensa a Stipendiario Regio Societatis Chirurgica JOHANN. FRIED. TOERNвонм, Holmienfi. Upsaliæ apud Jobann. OF Edman. 1768.4°. plag. 2. d. i. Verhandeling over de versterving van het been; onder voorzittinge van J. SIDRÉN verdeedigd, door J. F. TOERNBOHM. Er en man, omtrent vyftig jaaren oud, van een Choleric temperament, had eene standvastige gezondheid genoten, behalven dat hy somtyds met bloedende aambeijen was geplaagd geweest, tot in den zomer 1765., wanneer hy aangetast wierd door eene aanhoudende koorts met verheffingen, welke toen regeerde, en niet Pag. 2. goedaartig was. Hy wierd niet wel behandelt, en, wanneer men dagt, dat 'er geene hoop van herstelling overig was, raadde men hem Pag. 3. den koorts-bast te gebruiken. De koorts wierd daar door verminderd, en in 't geheel gestuit, doch hy begon over het geheele lighaam te zweeten, wanneer hy spys gebruikt had, of als hy liep. Hy had geen' trek tot eeten, en kon de spylen, die hy gebruikte, niet verteeren, des morgens hoefte hy veel flym uit, en had fom tyds f tyds buikpynen, met hardlywigheid verzeld: De aambeijen zwollen, doch bloedden niet; te- Pag. 4. gen den herfst van het jaar 1766. zag men dezelven niet meêr, maar de lyder kreeg draajingen, waar tegen niets gebruikt wierd, dan eenige plaats-middelen, uitwendig aangelegd. In het begin van het jaar 1767. kreeg hy, na eenige buikpynen, eene verlamming van de tong, welke egter na verloop van een quartier uurs wederom ophield, zoo dat de lyder zich daar van niets kwaads voorspelde, doch na verloop van drie dagen kreeg hy des morgens eene beroerte, welke ook niet langer dan een uur duurde, en alleenlyk eene verzwakking van de flinker zyde overliet. Toen pleegde de lyder Pag. 5. met bekwaame lieden raad, die de vogten van het hoofd zogten af te leiden, en het verzwakt zenuw-gestel van de flinker zyde op te wakkeren; doch den volgenden dag, keerde hetzelfde toeval weder, en was zwaarder, gaande verzeld met eene volkome verlamming van het regter been en den voet. Daar op volgde eene zwaare pyn in beide beenen, de teenen van den regter voet wierden zwart, droog, en zoo hard als hoorn; het geheele been wierd paersch, en kort daarna geheel zwart. Dit toeval in een zwak lighaam, uit eene inwendige oorzaak voortspruitende, liet niet toe te denken, om den aannaderenden dood te beletten, maar alleen om het leeven eenigen tyd te verlangen, waar toe men zoo in- als uitwendig den koorts-bast gebruikte. Hier door wierd de lyder buiten alle verwagting eenigzins beter, zoo dat men na Pag. 6. verloop van twaalf dagen begon te denken, om het deel af te zetten, 't geen egter de zwakheid Pag. 8. van den lyder belette, te meêr, daar men niet kon weeten, of de versterving zich by de knie zou bepaalen, dan wel verder voortlopen. Men vondt derhalven raadzaam af te wagten, wat de natuur, door het genoemde middel geholpen, hier omtrent zoude doen. In het begin van February scheide zich de huid een weinig onder de knie af, en gaf zekere tekenen, dat de versterving aldaar ophield. De lyder kreeg door goed voedfel en den koortsbast, syne kragten ook in zoo verre weder, dat men het deel, den negenPag. 9. den Maart, even boven de knie op de gewoone wyze kon afzetten, en, de bloedstorting door het vat toe te binden, gestuit zynde, een behoorlyk verband aan leggen. De lyder ge Pag. 10. bruikte by aanhoudenheid den koorts-bast, waar door goede etter gemaakt, en de wonde wel haast geneezen wierd, zoo dat dezelve in het midden van de maand July reeds bedekt was. De lyder was vry gezond, doch gebruikte het spa - water, om de kragten des te eerder weder te krygen. Tegen den herfst kwam de buikpyn somtyds weder, hy wierd hardly. vig, en wederom geplaagd met blinde aambeijen; somtyds was de pis ook bloederig. Om deeze ongemakken voor te komen, liet hy bloedzuigers zetten aan het fondement, en verzuimde de buikzuiverende middelen niet. De lyder scheen daar door eenigzins verligt te zyn, doch met de koude kreeg hy ook meêr buikpyn, met eene hardnekkige hardlyvigheid. Alle middelen wierden beproeft, doch vrugte. loos, hy verzwakte meêr en meêr, en kreeg in het begin van Mey 1768. een nieuwen aanval van de beroerte, en daar by het vuur in het het afgezette been, welk synen dood veroorzaakte. Dat het zeer schadelyk is, in de bovenge. noemde koortsen, te vroeg den koorts-bast te gebruiken, is den Hr. SIDREN niet alleen uit dit geval gebreeken, maar in een ander heeft hy daar door de geelzugt zien ontstaan, welke eindelyk doodelyk was. Schoon BILGUER aangetoont heeft, dat het afzetten der leden zelden noodzakelyk is (*), oordeelt de Schryver egter, dat dit vereischt word. 1. Wanneer het deel door versterving is aangedaan. 2. Indien eenig deel zoo zeer is beschadigt, dat het been geheel vernietigt is, waar by anders schielyk het vuur komt. 3. Als de eene of andere groote flagader is gekwetst, en dezelve boven de wonde geen' tak van zich geeft, welke het deel zou konnen voeden. 4. Wanneer in het been eene ongeneeslyke bederving (caries) is, vooral indien dezelve voorkomt van eene verplaatsing van schadelyke vogten. Men moet de huid hoog optrekken, eer men het deel afzet, om daar mede naderhand de wonde te konnen bedekken, en dit is beter, dan eenige lappen te spaaren. Ook is het niet noodig door de huid, twee draaden, kruiswyze over elkander loopende, te brengen, om dus de oppervlakte van de wonde te verminderen, gelyk SHARP raad; dewyl dit zeer pynelyk is en geen voordeel aanbrengt. (*) Zie deeze Bibliotheek III. D. 3. St. pag. 552. (*) |