hals van de blaas, en na eenigen tyd, zich in het bed gelegd hebbende, voelde hy iets aan het einde van den penis, 't welk hy met de vin- gers daar uittrok, en bleek een levendige worm te zyn, die agt duimen lang was. Hy verze- kerde nooit eenige pyn in den buik of nieren te hebben gehad, maar alleen daar mede ge- plaagt te zyn geweeft in de blaas. Tien of elf jaaren oud zynde, had hy dezelfde pyn gehad. en dagelyks, geduurende veele jaaren, verfchei- de wormen met de pis geloosd, welke hy fom- tyds met eene fpeld uit den penis moeft haalen. (*) De Hooggel. Hr. ACREL deelt in fyne uit- B 4 refle Pag. 194. Dagregister van de Inenting der Kinderpokjes, ver- Fag. 200. Verhandeling over het geneezen van den Staar, reffe had daar van noch voor noch na deezen tyd In Journal de Medecine, Chirurgie, Pharmacie Hr. J. J. D'APPLES. Het oogmerk van den Schryver in deeze verhandeling is, verder te bewyzen, dat het in het geneezen van den ftaar veel beter is, het cryftallyn uit het oog te needan hetzelve met de naalde neêr te drukken. Hier toe verhaalt hy drie gevallen, waar in het cryftallyn door een Franfch Oogmeester is wechgenomen, die egter niet in alle opzigten gelukkig zyn geweest. men, Waarneemingen van den Hr. J. J. D'APPLES over Pag. 213. de eenige dagen wierd het kind wederom ziek, en, wanneer de Schryver wederom eene infnyding had gemaakt, ontlaftte zich veel etter. De wonde geflooten zynde, zag hy zich genoodzaakt de infnyding te herhaalen, en, wanneer dit eenige reifen gefchied was, bleef 'er een pyp-zweer over, waar uit zich geduurig eene etteragtige ftoffe ontlafte. Het kind klaagde intuffchen over eene fnydende pyn, en daarom gifte men, dat 'er een fteen tegenwooordig zyn zoude. Doch, tegen verwagting, bragt de moeder een' worm, welke vyf duimen lang, zoo dik als eene pen was, en die fy uit de wonde gehaalt had. Op den zelfden dag håalde de Schryver eenen worm uit de urethra, en na twee dagen eenen derden, die des nagts door eenen anderen gevolgd wierd. Deeze vier wormen ontlast zynde, verminderde de quantiteit van de etter, de verzweering floot zich volkomen, en het kind genas. Andere voorbeelden hier toe betrekkelyk vindt men in J.SALTZMANN Diff. de verme naribus excuffo. p. 1. CLAUDINUS Refp. Med. 40. BARRY in Medic. Elays. Tom. 2. p. 289. MANGET. Bibl. Chir. T. IV. P. 323. HILDANUS Cent. I. obf. 53. en veele zulke gevallen kan men nazien in de Ephemerides Nature Curioforum. PALLAS Diff. de infeftis viventibus intṛa viventia, in Thefauro Differtationum. Vol. I. pag. 253. de ziekte, die by en in Laufanne eenigen tyd heeft geregeerd. De lugt was van het midden van December 1764. tot het midden van April 1765, dik, en vogtig: zelden viel 'er fneeuw, ook was de vorft weinig; de lugt wierd door geene wind bewoogen, doch door de fterke en foele regenvlagen zwaarer gemaakt; men hoorde het alle maanden donderen en zag het weêrlichten. De wind was altyd uit het Oosten naar het Zuiden; en de hoogte van den barometer was 27. duimen. Door deeze lugt-gefteldheid wierd veroorzaakt, dat de lighamen zeer traag wierden, het bloed lymerig, fcherp wierd, en tot verrotting overging. Niemand bleef gezond, dan alleen fy, die door eene goede levensregeling en beweeging zich voor deeze ziekte bewaarden. In alle zieken nam men byna dezelfde toevallen waar. Sy waren geduurende eenige dagen traag, vermoeid, hadden een' afkeer van fpyfen, waren huiverig; de leden waren koud en beefden; fy hadden zwaare hoofdpynen, fomtyds walgingen, en pyn in de maag, braakten ook meer of min groene gal: fommigen hadden fterke afgangen, anderen waren hardlyvig, konden door herhaalde clyfteeren geene ontlafting krygen, en hadden den hik. De pis was doorgaans helder, dun, fomtyds groenagtig, ftinkende: dit was een kwaad voorteken; doch fy, welker pis geel, dik was, en een flymerig grondzetfel had, kwamen 'er eerder en fchielyker door. In het begin van de ziekte klaagen allen over eene ftekende pyn in de eene of andere zyde, en hadden eenen raffen pols. De koorts verminderde fo tyds, de pols wierd bevende en tuffchenpoozende; fy waren byna allen by hun verftand, weinigen ylhoof ylhoofdig. Kort voor den dood kreegen fy eene moeyelyke ademhaling en benauwtheid. Sommigen ftierven fchielyk op den derden of vyfden dag der ziekte, wanneer fy door de kamer wandelden. In hen, die kwaade vogten of flymerig bloed hadden, zwol op het einde van de ziekte de lever, of de klieren van het darmscheil. Alle ziekten, die anders in den winter en lente gemeen zyn, wierden nu minder waargenom zoo dat het fcheen, dat deeze heerfchende ekte byna alle anderen had weggenomen, behalven eenige koortfen met de roos, zwellingen van de keel, en verlamming der leden. Deeze ziekte verspreide zich wyd en zyd; de eerfte blyken daar van ontdekte men aan de Oostelyke plaatsen van de Genever- of Lozanner-zee omtrent het midden van de maand December met zoo veel geweld, dat in drie maanden meêr menfchen ftierven, dan anders in een geheel jaar. Sy, die herftelden, ftorten doorgaans weder in, voornamentlyk die geene goede levensregeling hielden; de beenen zwollen, tot dat fy wederom op nieuw ontlastingen hadden gehad, en fy wierden niet volkomen gezond, dan wanneer alle kwaade stoffen uit den buik ontlaft waren, waar mede fomtyds veertig of vyftig dagen verliepen. Eene verandering van de lugt en de noorde winden bragten veel tot de geneezing toe. De ziekte verfpreide zich vervolgens meêr en meêr, en was zeer dodelyk, tot dat de geneesheeren bekendmaakten de manier, op welke dezelve moeft geneezen worden. Het Franfche deel van het Canton Bern wierd niet alleen door deeze ziekte aangetaft, maar ook de omleggende plaatsen van Geneve tot Soluthurn. De Hr. |