De fteenen, met den reuk van violen begaaft, zyn van tweeërley foort. Derzelver reuk word veroorzaakt door het mos, het welk op deeze fteenen zit, en verdwynt, wanneer hetzelve daar af gedaan word. BRUCKMANN schreef deezen reuk toe aan eene foort van lichen, welke in den beginne van boven de kleur van Oranje-appelen heeft, en van onderen zwart is, daarna geel word, eindelyk eene witte kleur krygt, en by wyze van schilfers zich van den fteen afzondert. By LINNEUs word deeze Lichen genoemd Lichen leprofus, flavescens, lineolis nigris, mappam referens, en by DILLENIUS Lichen nigro-flavus, tabule Geographicæ inftar pietus. De Heer SCHULZE, die nauwkeurig deeze Lichen van den fteen afgezonderd, en geenen reuk in dezelve ontdekt heeft, geloofd veel eer, dat de mos, welke deezen reuk veroorzaakt, is Byus colore grifeo-viridi, welke hier en daar op de fteenen vaftzit, en met het bloote oog befchouwt, eene zagte groene aarde fchynt te zyn, doch door het Microscoop gezien, een fungeus famenftel vertoont, en genaamd kan worden ByJus pulverulenta, fubviridis, odorem violæ fpirans. Maakt men deeze fteenen met water vogtig, of warm, dan word de reuk ver meerdert. Op dezelfde fteenen vindt men eene andere foort van Bylfus, met eene rood agtige of purpere kleur, en eenen geringen reuk van vioolen begaafd; welke van LINNEUS genoemd word Bylfus pulverulenta, fanguinea, faxis innafcens. De Schryver ftaat in twyfel, of deeze eene nieuwe foort uitmaake, dan wel of de groenagtige kleur in eene roodagtige veranderd worde.. Pag. 436. Berigt aangaande de Schaadelykheid der Waterfcheerling (Cicuta Aquatica); door den Hr. SCHUL ZE. De Water-fcheerling is bekend, een der vergiftigste planten te zyn. RIVINUS Zoekt wel te bewyzen, dat dezelve aan het vee geene fchaade zoude toebrengen, maar veel eer aangenaam zyn, doch LINNEUS haalt in fyne Flora Suecica pag. 92. eene waarneeming aan, dat namentlyk drie offen, welke deezen wortel gegeeten hadden, alle geftorven zyn, en dezelve is des te geloofwaerdiger, dewyl de wortel tot LINNEUS gebragt is, en hy denzelven niet alleen onderzogt, maar ook in den tuin van de Academie geplant, en daar uit de Water-fcheerling gekreegen heeft. HALLER in bist. plant. Helvet. en MAPPIUS in Hift. Plantar. Alfat. (by wien dezelve onder den naam van Sium pulverulentum bekend is) brengen van de doodelykheid deezer plante voor het menfchelyk lighaam, eenige droevige gevolgen by. De laatíte zegt, dat men by verfcheide foldaaten, welke den wortel van deeze plant gekookt, en gegeeten hadden, na den dood, de maag en ingewanden door het vergift zeer fterk aangetaft gevonden had. Dit word door een voorbeeld in dit werk opgeheldert. Negen kinderen aten den wortel van deeze. plant, en wierden zoo geweldig door denzelven aangetaft, dat vier uuren daar na vier derzelven geftorven waren. Alle hadden fy zeer zwaare ftuipen, geweldige pyn, en een zeer opgezet lighaam. By eenen was het bloed door de mond, neus, ooren, en oogen gedrongen. Een ander ftierf den volgenden dag onder zwaare stuipen, als van de vallende ziekte. De De overige bleeven in 't leeven, doch waren langen tyd zwak, en ziekelyk (*). Bei (*) De Hooggel. Hr. M. W. SCHWENCKE heeft in den jaare 1756. uitgegeeven eene Verbandeling over de waare gedaante, aart, en uitwerking der Cicuta aquatica Gesneri of groote Water-fcheerling, en daar in verhaalt het droevig geval van drie kinderen, die, door het eeten van den wortel van dit gewas omgekomen zyn, hem door den Geneesheer Box medegedeeld. Den eerften Maart namentlyk van het jaar 1756. aten vier kinderen, waar van het oudste veertien, het tweede fes, het derde vier, en het jongste twee jaaren oud was, woonende in Seftienhoven onder. Delfland, van de wortels der groote Water-fcheerling; de Moeder ten tien uuren te huis komende, vondt dezelven leggen op den grond, het eene hier, en 't ander daar, in doodelyke benauwtheden. Alle deeden fy niets anders, dan walgen, braaken, en 't een minder 't andere meer afgaan; en hadden zwaare ftuipen. Het fchuim ftond hen op den mond. Omtrent half elf uuren ftierf het oudfte; het tweede leefde tot drie uuren in den namiddag, wanneer het na de allerzwaarste stuipen uitgeftaan te hebben, ftierf. Een Heelmeefter, van het dorp Overfchie geroepen, en 's avonds ten fes uuren gekomen zynde, vondt de twee andere kinderen, als met de dood worftelen, en met zwaare ftuipen aangedaan. Hy gaf haar de Ipecacuanba, na het gebruik daar van zette hy een clyfteer uit melk, fuiker, en zout, welke beide middelen weinig te pas kwamen. De kinderen gebruikten naderhand veel vogt, en daar door verminderden de ftuipen langs zoo meêr; het oudste yan deeze twee kwam 's nagts by fyne kennis, en fprak nog; maar, te veel afgemat en verzwakt zynde, ftierf het den volgenden morgen ten negen uuren. Het allerjongfte kind was volkomen by fy ne kennis, en wierd gezond. " By de fchouwing en ontleeding van het oudfte, jongetje, welk 't meeft gezwollen was, vondt men S 2 allé Pag. 458. Beidraagen tot de Natuurlyke Hiftorie van Saxfen; door den Hr. SCHULZE. Ses verfchillende onder wer alle de buik-ingewanden in hunnen natuurlyken itaat, behalven de maag. Deeze was naar boven opgezwollen, haar boden was zelfs naar boven gekeerd, en in de linker zyde tot tegen het middenrift als geperft. De flokdarm was van de pharynx tot in de maag even eens opgezwollen, doch hier en daar waren eenige plaatfen, alwaar dezelve cenigzins fcheen famengetrokken te zyn, dewyl de kringswyze vezelen van den flokdarm aldaar niet veel waren uitgerekt, en haare veerkragt nog niet verlooren hadden, die de flokdarm op andere plaatfen fcheen kwyt te zyn. De maag en flokdarm volgens derzelver lengtte opengefneeden zynde, vondt men dezelven met lugt fterk opgezet, welke de tegennatuurlyke zwelling veroorzaakt had. Behalven eenige ftukjes van den gegeeten wortel was verder niets in de maag, dan een geel-groen vogt. De ruige rok van de maag was eenigzins gediffolveert, en in de regter zyde op den bodem, ter grootte van een' ftuiver, ontflooken en ontvelt. Het lyk van het tweede kind, welk ter nauwkeuriger onderzoekinge aan het huis van den Hr. Box gezonden wierd, was minder opgezwollen, dan het oudste, en meer dan het jongste kind. Het net bedekte alleen de maag en lever, en was tegen het middenrift als opgerolt; alle de ingewanden, voor. al de dunne darmen, waren ontstoken, en boven al het darmfcheil. De maag was eenigzins gezwollen, en de ingewanden meêr famengetrokken; de fever was, waarfchynelyk door eene andere ziekte, zeer verhard. In de maag was niets, dan groengeele flym, zonder eenige ftukjes van den wortel. De ruige rok van de maag was meer of min aan 't verteeren, de ingewanden waren ledig, en de meefte bloedvaten, vooral de vena cava inferior en iliace, zonder bloed. In de borft was alles in fy nen natuurlyken ftaat. In het hoofd was het dikke herflenvlies zoo fterk aan het bekkeneel gehegt, dat werpen worden in dit ftuk verhandelt. Vooreerst worden twee foorten van een Infect beschree: ven, dat het zonder fcheuren daar van niet kon worden afgefcheiden; de finus longitudinalis, was ledig, dog de, vaten van het dunne herffenvlies waren zoodanig opgezwollen, dat hetzelve, zelfs aan de herffenen, vaft was: in het merg der herffenen, zag men eenige droppelen bloed. De plexus choroidei waren boven maate opgezwollen met bloed; in de holligheden der herilenen was een dun, rood, vogt, het geheele famenftel der vaten, op het verlangde merg was even eens, of het met cene roode ftoffe was opgevuld. De Hr. Box befluit daar uit, dat het vergift van de Cicuta eerft de zenuwen van de maag prikkelt, en dat daar uit in de herffenen, eene tegennatuurlyke beweeging tot de overige zenuwen voort komt; en by gevolg ook eene zoodanige in die van het hart, waar door dit, fterker en meer bewoogen, het bloed meer naar boven perft; zulks de herffenen hier door gedrukt, de invloed der dierlyke vogten opgehouden, en tegennatuurlyk bewoogen word; waar uit ftuip-trekkingen, de vallende ziekte, en eindelyk de dood moeten ontstaan. De Hooggeleerde Schryver, het genoemde gewas en andere foorten van dat geflagt nauwkeurig befchreeven, als ook de tekenen waar aan men hetzelve van andere onderfcheiden kan, en deszelfs uitwerkingen op het lighaam, opgegeeven hebbende, gaat over tot de middelen, welke men als tegengiften gebruiken moet. Een onfeilbaar middel tegen het vergift van deeze plant is tot nog toe niet bekend, doch het beft is, den lyder veel lauw water, melk met veel oly, of boter, honig, oxymel fcilliticum, te geeven. De fcherpe ftoffe word daar door verdeeld, ingewikkeld, ftomp en bot gemaakt, de zenuwen befmeert, zoo dat het vergift daar op niet meer kan werken. Sommige dieren eeten deeze groote Water-fcheerling zonder nadeel; de Schryver heeft gezien, dat S 3 ecne |