XIU Some Histories of Wounds of tbe Head Efc. with Observations. To which are added a few remarks on the convulsive Cough, of the year 1764. in Cornwall. By JOHN WILLIAMS. Falmoutb printed for M. Allison, and to be fald by R. Baldwin London, 1765. 8o. pag. 60. di. Waarneemingen en aanmerkingen over de hoofd, wonden, waar by gevoegd zyn eenige bedenkingen over den kinkhoest, die in 1764. geregeerd heeft in Cornwall; door J. WILLIAMS. D° e Schryver verdeeld dit werkje in twee deelen, in het eerste geeft hy tien waarneemingen van hoofd-wonden, en in het tweede spreekt hy van den kinkhoest. Hy zoekt voor eerst tegen het gevoelen van den Hr. Pott te bewysen, dat het dikke herssenvlies niet overal , maar slegts hier en daar , door bandagtige vaten (vasa ligamentosa), aan het bekkeneel vast zit, en oordeelt , dat het zelve geenzins kan aangezien worden, hetzelfde Pag. 16. nut te weeg te brengen, als het panvlies (peri cranium) uitwendig doed. De tegenwoordige ma. nier, volgens welke men deeze wonden met droog pluksel verbind, komt hem nadeelig voor, en hy beweert, dat men op het dikke herssenvlies be. Pag. 9. behoord te leggen zalven uit roozen-honig, meisje, 1 meisje; welk eenen slag van een muil - ezel had gekreegen, aan de regter zyde van het hoofd, dat door het yallen op eenen steen aan de andere zyde ook gekneust was , kreeg de toevallen na hoofdwonden gewoon, doch wierd beeter , nadat bet bekkeneel aan beide zyden doorboord was, Pag:46. schoon geen bloed uitgestort gevonden wierd. Een mang: by wien door eenen slag verscheide stukken van het bekkeneel in de herffenen ge. drongen waren, scheen na de operatie beeter, doch de herflenen drongen uit de wonde, ter grootte van eene vuist, en hy stierf aan stuipen. Pag. 49. In het tweede deel beschryft de Hr. WIL LIAMS den kinkhoeft. Van eene juffrouw, wel ke veele jaaren sterk gehoest had, en eindelyk de teering scheen te zullen krygen, heeft hy door eenen geweldigen hoeft twee steentjes zien loofen, waar door sy van alle toevallen bevryd bleef; sy waren van denzelfden aart, als die, welke in de blaas gemaakt worden, en een der zelver was zog groot, als een koorntje. In Pag. 53. den kinkhoest heeft hy in den keel dezelfde vlakjes gezien, als in eenen geringen graad van de verzwoore keel - ziekte, doch de slikking was niet moeyelyk. In beide ziekten pryst hy de calx antimonii illota; de prikkeling word ’t best door eene ontbinding van de Arabische gom Pag. 56. wechgenomen. De koorts-bast, by het eerste middel gevoegd , is in veele gevallen voordee lig geweest. De bovengenoemde hoest gaat, Pag. 59. volgens syne gedagten, altyd verzeld met eene zwelling y ontsteeking, en niet zelden met eene verzweering in en by de fpleet van het Itrotten- hoofd. C. G. LUDWIG, Therapie Prof. P. O. &c. Adverfaria de contagio varioloso. d. i. Aantekeningen over de besmetting der Kinderpokjes, door C. G. LUDWIG. e Hooggeleerde Schryver deelt in dit Pro- Pag. 7 gramma mede de historie der inentingen, aan drie kinderen uit eene familie verrigt, waar van het eene, zynde een jongetje van ze. ven jaaren, en voor het overige gezond, geItorven is. Het eene meisje was dertien, het anderen twaalf jaaren oud, en allen waren sy behoorlyk voorbereid. De inenting geschiedde den agsten Mey 1764. door eene oppervlakkige insnyding op den flinker arm aan den binnenkant van de musculus deltoides , waar in draaden, met etter bevogtigt, gelegd wierden. De won. Pag. 8. den veranderden zoo weinig, dat hy reeds begon te denken, om eene nieuwe insnyding te maaken, wanneer sy op den zevenden dag meer en meer begonnen te klagen, en de uitTag zich op den behoorlyken tyd openbaarde. By het jongetje vermeerderden de toevallen, en men ontdekte, in plaatse van pokken, zwarte vlakken, waarom de Schryver aanstonds fynen toevlugt nam tot den koorts-bast, en Nangen-wortel; doch deeze middelen waren zoo Pag. 9. weinig instaat, de verrotting tegen te gaan, dat, ofschoon zich eenige maatige ontlastingen openbaarden, die verligting scheenen aan te brengen, alles zoo verergerde , dat het bloed uit den mond en neus liep, en het kind den twaalf. den dag na de inenting stierf. De oudste fufter, die vericheide kliergezwellen en verzweeringen, als ook dikwils oog ontsteekingen, gehad had, en daarom tot de inenting minder bekwaam was geoordeelt, doch, nauwkeurig voorbereid zynde, egter ingeënt wierd, overwon de pokjes ponder eenig toeval, maar kreeg naderhand de oog-ontsteeking weder, welke door bekwaame middelen egter geneežen wierd. De jongste suster kwam 'er niet zoo gemakkelyk door, maar kreeg eene keel ontsteeking, en rykelyke, hier en daar samenvloeyende, pokjes, vooral op den arm, waar op sy, na de inenting, door ' eene kat gekrabbeld was. Sy bleef langer ziek, dan haare fuster, behield ook aanmerkelyke litteekens, doch herstelde eindelyk gelukkig. De Hr. LUDWIG kon geene klaarblykelyke oorzaak van deezen ongelukkigen uitslag in het jongetje vinden, en meent, dat dezelve moet worden toegefchreeven aan een verborgen ongemak in het lighaam, welk niet te ontdekken was. Hy oordeelt daarom, dat dit geval niet Pag. 12. moet strekken, om de inenting af te raaden, schoon hetzelve in Leipzig veroorzaakt heeft; dat de inwooners nauwelyks hunne kinderen durven laaten inenten. In den zelfden zomer, waar in de Schryver de inenting verrigtte, had hy ook eenige lyders met de natuurlyke pokjes, en schreef aan den Hr. TRALLES, dat van vier ingeënten een ge. storven was, daar integendeel van twaalf, die de natuur |