bevestigt gezien, wanneer eenige huisgezinnen Pag. 6. van het dorp Wickerode, digt by Caffel gelegen, de Cicuta in plaatse van pieterselie gegeeten hadden. Een man met fyne vrouw en kind wierden, kort na dat fy dezelve gebruikt hadden, miffelyk, en door de daarop volgende braakingen gered, en in het leeven behouden, daar verfcheide andere hunnen maaltyd met den dood moesten bekoftigen. Voor veelen jaaren hadden in dat zelfde dorp eenige kinderen de wortel gegeeten, en waren daar door geftorven. Daar 'er veel aangeleegen legd, de plant, Pag. 9. van welke gefprooken word, regt te kennen, en de tekenen te weeten, waar door dezelve van alle andere word onderfcheiden, befchryft de Hr. HUBER dezelve zeer omftandig, keurt Pag. 13. de afbeelding, door den Hr. STÖRCK by fyn werkje gevoegd, zeer goed, en toont breedvoerig, welk onderfcheid 'er gevonden word tuffchen de waare Cicuta, Conium Linn., en andere plan- Pag. 17. ten, die in gedaante met deeze overeenkomen, of ook by verscheide schryvers deezen of foortgelyken naam gehad hebben. Hy onderzoekt Pag. 28. verder, of het berugte vergift, welk de Athenienfers gebruikten, het fap van de Cicuta, dan wel eene andere famenstelling geweeft zy, en gelooft het eerfte, doch meent, dat daar by wel het een of ander, om hetzelve te versterken, zou konnen gevoegt zyn. Zeer omftandig fpreekt de Schryver van de kragten van dit middel. De ouden, die dezelve, inwendig gebruikt, voor een vergift hielden, meenden, dat men dezelve uitwendig met vrugt kon aanleggen, en zelfs hebben fommigen begreepen, dat dit middel ook tot eene zeer kleine gifte inwendig kon gebruikt worden, en dan Pag. 30. dan heilzaame uitwerkingen had, en daarom hetzelve in verscheide ziekten aangepreezen, gelyk men zien kan by GALENUS de fimpl. med. fac. 1. 5. c. 14., de comp. pharm. l. 10. c. I. MyREPSUS de Antidotis S. 1. c. 196. en FUCHSIUS, in eene aanmerking op deeze plaats apud Princip. Medic. p. 402. Idem. de comp. Phar. 1. 7. c. 2.9 ORIBASIUS, medic. coll. l. 11. alwaar de bereiding van het extract duidelyk word beschreeven, DIOSCORIDES lib. 4. c. 79. FALLOPIUS de fimpl. medic. c. 5. T. 1. p. 191. HIPPOCRATES de nat. mul. f. 5. p. 135. prees reeds het kruid van de Cicuta aan, als een inwendig buikzuiverend middel. Vooral hebben fy het zaad gePag. 33. roemd. Latere fchryvers hebben het gebruik van dit middel verder uitgebreid, doch zulks belet geenzins, dat hetzelve egter onder de verPag. 35. giften moet geteld worden. Het fap en de wortel, inwendig gebruikt, prikkelen, knaagen de maag, doen dezelve ontsteeken, en verwekken Pag. 37. nog grooter schaade: doch van eene zeer kleine gifte heeft men dit niet te vreezen, en alle genees-middelen, in eene te groote quantiteit gebruikt, konnen vergiften genoemd worden, en daarom heeft men deeze plant ook altyd in de winkels gehouden, ja zelfs met groot vertrouwen Pag. 38. derzelver inwendig gebruik aangepreezen. Onder deeze moet vooral FRICCIUS niet vergeeten worden, die in een werk: Parodoxa de venenis genoemt, en te Ulm in 1710. uitgegeeven, omstandig en nauwkeurig gehandelt heeft van de geneezende kragt van de Napellus, aconitum, opium, hyoscyamus, cicuta, mandragora, en andere vergiftige planten. Van de Cicuta merkt deeze onder anderen aan, dat dezelve, inwendig gebruikt, de pyn ftilt, verharde Scirrheufe gezwellen ontbindt, en zweetdryvende is. De De Hr. STÖRCK heeft voor weinige jaaren Pag. 39. dit middel wederom in naam gebragt, en buitengemeen heilzaame kragten aan hetzelve toegefchreeven. De Hr. HUBER, die te regte oordeelt, dat eene altefterke aanpryzing verdagt is, ontkent niet, dat de Cicuta eene ontbindende, openende, flaapverwekkende kragt heeft, wanneer dezelve met groote omzigtigheid gebruikt word, maar zegt, dat derzelver misbruik zeer groot is. Hy raad, dat men zich wagte van alle middelen, die niet vylig konnen gebruikt worden, en omtrent welker nut de Schryvers nog oneenig zyn, vooral wanneer men zich op anderen met meêr vyligheid kan verlaaten. I V. GEORGII TARTREAUX Episcopatus Vormatienfis Phyfici, Epiftola Apologetica viri celebris BALTH. Lud. TraLLES, Medici Vratislavienfis adverfus ANTONIUM DE HAEN Archiatrum Cæfareum. In caufa de Cicuta uju. 1767. 8°. plag. 6. d. i. Brief van den Heere G. TARTREAUX over H et oogmerk van den Heere TARTREAUX, Pag. 1. die vier en dertig jaaren de Geneeskunde heeft geoefend, is, den brief van den Hooggel. Heere Heere DE HAEN over de Cicuta, welke door ons omstandig is medegedeeld (*), en waar in hy de gelukkige proeven, die men zeide in Weenen met de Cicuta genomen te hebben, ontkend, en dit middel zelfs schadelyk verklaart, te wePag. 11. derleggen, en te toonen, dat de Cicuta dikwils zeer voordeelig is geweeft. Hier toe brengt hy de Waarneemingen by van veele Schryvers, geplaatft in het Journal de Medecine &c., als ook Pag. 17. het getuigenis van eenige voornaame Geneesheeren, en eenen brief van den Hooggel. Hr. Pag. 19. VAN SWIETEN, aan hem zelve den 21. September 1764. geschreeven, en van den volgenden inhoud: Invidia malevolus amansque contra dicere animus non nihil molitur, ut tollatur de medio Cicuta ufus. Servet unus quisque, per me licet, fuum fentiendi modum. Ego utilem experior cicutam, hoc mibi fufficit. Et magni facio perilluftrem Störck, a quo ad Pag. 25. nos remedium iftud pervenit. Hy loopt verder den brief van den Hr. DE HAEN door, en toont telkens, waar in dezelve, volgens fyne begrippen, van de waerheid geweeken is, verwytende hem teffens fyne vyandschap tegen den Hr. STÖRCK, en fyne ondankbaarheid tegen den Hr. VAN SWIETEN. Pag. 48. De Hr. TARTREAUX betuigt, door de ondervinding geleert te hebben, dat de Cicuta in zeer zwaare gevallen dikwils vrugteloos gebruikt word, en dat hy in vyf jaaren, geduurende welken tyd hy dit middel zeer veel gebruikt heeft, hetzelve nooit zoo heilzaam bevonden heeft, als men uit Weenen heeft geschreeven. In dertig ziekten, welke voor ongeneeslyk wierden gehouden, en waar in hy de Cicuta heeft gebruikt, (*) Zie deeze Bibliotheek, II. D. 2. St. pag. 463. is is het hem nauwelyks negen of tien maalen ge- In eenen verzwooren kanker in de flinker borst, Pag. 51. eene |