Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub
[ocr errors]

heeft, dat in eene Rievier van Surinaamen gevonden word een vifch, welke behoort tot het geflagt der Gymnoti, en waar van fy, die onder het water de hand naar hem uitsteeken, of hem met eenen ftok aanraaken, eenen vry geweldigen electrieken schok krygen. Doch de Hiftoriefchryver van de Academie voegt 'er by, dat 'er gewigtige redenen zyn, om aan de waarheid van dit verhaal te twyfelen, en dat de visch dezelfde fchynt te zyn met die, waar van de Hr. RICHER in het verhaal van fyne reis naar Cayenne fpreekt, en welke de hand en arm van iemand, die hem aanraakt, zoo doof maakt, dat hy dezelve in eenige minuuten niet kan beweegen, 't geen aan geene electrieke kragt kan worden toegefchreeven.

5. De verfchrikkelyke aardbeeving, welke Pag. 23. in 1759. Syrien, Phoenicien en Paleftina ruim veertig dagen aangetaft heeft, word volgens een berigt van den Hr. COUSINERY befchreeven.

6. De waarneemingen van den Heere DE Pag. 24. SAUVAGES hebben geleerd, dat er eene ader van kwik loopt onder den grond van Montpellier.

7. De ontdekking van eenige Leden van de Kei- Pag. 26. zerlyke Academie te Petersburg, omtrent het be. vriezen van den kwik, word ook hier verhaalt..

Zeven ontleedkundige Waarneemingen wor den medegedeeld.

[ocr errors]

De eerfte handelt van een zonderling been in Pag. 44. het bekken gevonden. Een foldaat, die agt en twintig jaaren gediend had, en in fyn een- en vyftigfte jaar in het Hospitaal te Bruffel ftierf, was tot fyn vyftigfte jaar zeer gezond geweeft, doch toen begon hy te klaagen over eene har Ff 3

[ocr errors]

dig

Pag. 45.

digheid in den buik, en van tyd tot tyd geplaagt te worden met eene pis-opftopping, waar van hy zich wift te verligten, door zich een weinig over de regter zyde te draaijen, en voorover te buigen. Men wift de oorzaak daar van niet te ontdekken, maar by het openen van het lyk na fynen dood, door eene heete ziekte veroorzaakt, vondt men in het bekken een beenagtig lighaam, weegende twintig oncen, en geplaatit aan de regter zyde, tuffchen de blaas en het schaambeen; hetzelve was alleenlyk vaft aan het darmscheil, en aan geen der overige deelen vereenigt. Het lighaam wierd bedekt door een zeer dun vlies, welk door middel van een dik, klieragtig, kegelvormig lighaam aan het darmfcheil vaft zat, hetzelve was gemarmert, veel" zwaarder en veel harder, dan andere

beenderen.

De tweede Waarneeming betreft eene ziekte ban het hart. Een klein, doch fterk en vet, man van een bloedryk temperament, twee maanden ziekelyk geweeft zynde, wierd den 6. April 1759. gebragt in het Hospitaal, hy klaagde over eene moeyelyke ademhaaling, kon niet blyven leggen in fyn bed, en was dikwils genoodzaakt op te ftaan, om gemakkelyker adem te haalen, Hy ftierf den drie- en twintigsten, men opende fyn lyk. De borft was vol groen water, welk eenigzins na de bruine kleur overhelde; het hartezakje, welk de dikte van twee leinen had, bevatte een zwartagtig vogt, het hart fcheen dezelfde kleur te hebben, doch verloor dezel ve, na eenigen tyd in koud water gelegen te hebben. Uitwendig was hetzelve bedekt met een celagtig weeffel, paar boomwol gelykende,

N

en

en onder dit was een ander vlies, van wit en dik vet gemaakt; beide bekleetfelen waren met elkander vereenigt, en maakten eene dikte van zeven of agt deinen.

In de derde Waarneeming word beschreeven Pag. 46. een geziwel op de flinker wang van een kind, een jaar oud. Hetzelve was omtrent zoo groot, als een vuift, en ftrekte zich uit van het oor tot aan den hoek van de lippen, het was zagt, wit, niet pynelyk, beweegbaar, en fcheen uir klieragtige knobbeltjes famengefteld te zyn; op de oppervlakte liepen hier en daar eenige bloedvaten in de gedaante van eenen krultrek. De gedagten over dit ongemak waren verschillende. Het kind fticrf eenigen tyd daarna door een toeval, welk met het gezwel geen betrekking had, en daar door wierd de Hr. TENON, die deeze waarneeming aan de Academie heeft medegedeeld, in ftaat gefteld te ontdekken de waare oorzaak van hetzelve. Hy vondt, dat hetzelve niet anders was, dan de oorklier, die tot eene zoo aanmerkelyke grootte was opgezet door het bloed, welk door de wyde flagaderen, die uit de carotides en maxillares externa kwamen, in het onderfte gedeelte van het gezwel aangebragt wierd. Door eene trapswyze drukking zoude de toeneeming van het gezwel mogelyk eenigzins belet zyn, had men de oorzaak van hetzelve ontdekt.

De vierde Waarneeming betreft een wanstaltig Pag. 47, Kind. Aan dit kind, welk op den behoorlyken tyd in 1759. gebooren wierd, en een meisje was, ontbraken de twee fleutelbeenderen, het borstbeen, en de kraakbeenderen, welke in

Ff 4

eenen

Pag. 49.

eenen natuurlyken staat zich aan het borstbeen vafthegten. Hier door was het hart met een gedeelte van de long bloot, en hong buiten de borst. Men zag duidelyk, hoe het hart zich. famentrok en verwyderde, daar het kind omtrent agt uuren in het leeven bleef. Wanneer men het hart aanraakte, waren de beweegingen veel sterker, het geen ftryd tegen het gevoelen van fommigen, die dit deel ongevoelig gezegt hebben te zyn. Het kind geopend zynde, fcheen het hart te komen uit het bovenfte en zydelyke gedeelte van de regter zyde van de borst. Hetzelve zat vaft aan het hartezakje, en de bafis was vereenigt met een steeltje, welk zoo dik was, als een' vinger, en, geopend zynde, bleek gemaakt te worden door de twee ooren, twee holligheden, en groote vaten. Men zag onder het hart, en op de plaats van het borstbeen en de laatste ribben, een deel, welk omtrent langwerpig was, en anderhalven duim naar buiten uitpuilde. Dit was de lever, welke bedekt was door een gedeelte van het middenrift, aan de laatste der waare ribben vastzittende. Het kind was voor het overige zeer wel gemaakt.

Eene flagaderbreuk van de groote Lagader word in de vyfde waarneeming befchreeven. De lyder klaagde over pyn langs den ruggegraat, welke op den eenen tyd veel zwaarer was, dan op den anderen, doch altyd aanhield. Somtyds bemerkte hy dezelve ook voor op de borst, dan aan de eene, dan aan de andere zyde. Men dagt, dat de oorzaak van de ziekte in eene jigtftoffe beftond, schreef daarna de middelen voor, doch de lyder verergerde, hy teerde uit,

en

[ocr errors]

en de pynen wierden zoo geweldig, dat hy ftierf. Men vondt toen de waare oorzaak van het ongemak, namentlyk eene flagaderbreuk van de groote flagader; welke een gezwel maakte, dat te voorfchyn kwam tuffchen de twee hoofden van de onderfte fpier van het middenrift, en vaft zat aan de twee laatste wervelen van den rugge, en de twee of drie eerfte van de lendenen. Dit gezwel was zoo groot, als het hoofd van een eerftgebooren kind. De rokken van de flagader waren eenigzins kraakbeenig, omtrent het midden, en onder aan de flagaderbreuk; in het gezwel was vloeybaar, als ook geronne, bloed, en daar en boven zat overal aan de zyden veel polypeuse stoffe, maakende zeer vafte lagen. Deeze ftoffe geheel wechgenomen hebbende, ontdekte men ook een weinig etter. De maag was in het hypochrondrium finiftrum geduuwt, en het middenrift ronder. gemaakt. Door de vereeniging van het gezwel met het middenrift was de flokdarm op de plaats, alwaar dezelve door het middenrift gaat, toegetrokken en ontstooken, en daar door zyn waarfchynelyk veroorzaakt geweeft de braakingen, waar mede de lyder op 't laatste van fyn leven geplaagt was. In de verhandelingen van deeze Academie voor den jaare 1724. vindt men de befchryving van eene foortgelyke flagaderbreuk, de lyder, die ook aan het ongemak ftierf, klaagde insgelyks over pyn in den rugge, die van hem aan de jigt toegefchreeven wierd (*).

De

(*) De Waarneeming, welke de Schryver hier bedoeld, is door de Societeit van Montpellier aan de Academie van Parys gezonden, door den Hr. MARCOT befchreeven, en in het genoemden werk

Ff5

pag.

}

« VorigeDoorgaan »