Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

dit koorn, en al 't geen daar door befmet word, verfcheide jaaren deeze ziekte kan behouden; Pag. 15. ook kan dezelve niet verminderd worden door eene warmte, welke grooter is, dan 60. graden op den Thermometer van REAUMUR, of 142. op dien van FAHRENHEIT. Sterke koude of vorft vermindert veel meêr de befmettende kragt van dit koorn. 8. Op koorn, haver, en tarw word deeze ziekte 't meest waargenomen; de rogge is gemeenlyk daar voor bevryd. Men heeft veele oorzaaken van dit ongemak aan de hand gegeeven, doch de waarfchynelykste is die van TILLET, dat 'er nament-. lyk eene verstopping van het voedsel is digt onder de air. Het befte middel, om te beletten dat deeze ziekte zich verfpreide, is, het zaad in water te leggen, en hetzelve om te roeren, wanneer het bedorven zaad, als ligter zynde, dan het andere, op de oppervlakte dryft, en gemakkelyk afgefchept word. Verder giet men 'er koud water op, en roert hetzelve om, tot dat het zeer helder is; dan moet het zaad nog Pag. 16. geweekt worden in lauw kalkwater. Andere gebruiken daar toe eene warme loog van kalk en afch, en eenige pryfen zee-water.

De laatste ziekte, tot dit geflagt behoorende, en fuligo, Sot-ax, genoemd, word van beide voorgaande onderfcheiden. 1. Dat in het koorn altyd gevonden word een fyn poeder, als roet. 2. Dat dezelve zich meeft vertoont. op de bladen, en ook op de knoppen der bladen, wanneer de air begint uit te fchieten. 3. Dat het zwarte ftof gemeenlyk zoo los is,dat hetzelve gemakkelyk door den regen wechgespoelt, en van den wind wechgeblaafen word. 4. Dat het koorn en de tarw 't meeft door dee

deeze ziekte aangedaan word, vooral wanneer het voorjaar koud, en de zomer regenagtig is, en de bladen 't eerst aandoet met eenige zwarte . roeftagtige vlakken, voor dat de air befchadigt word. Somtyds kan men op het koorn niets met het bloote oog zien. 5. Moet men Pag. 17. aanmerken, dat deeze ziekte fomtyds ook aantaft eenige foorten van gras, en dat dezelve zelden zoo schadelyk is, dat de wortel of het geheele gewas daar door bedorven word; hoewel de bladen, bloemen, vrugten, en geheele groejing altyd benadeelt worden. Het zwarte ftof, welk door den wind verspreid word, word van fommige te regte geoordeelt, gezond koorn te befmetten. Men beweert, dat deeze ziekte in Egypten nooit waargenomen word, en in Italie vry zeldzaam is; ook leiden beide deeze landen, op den tyd, wanneer het koorn groeit, geen nadeel van een koud voorjaar, of rykelyke regen. Men meent dat by de Romynen deeze ziekte onbekend was. De Engelfchen klaagen, dat dezelve thans in Engeland meêr algemeen is, dan voorheen; geene plaats in dit land word gezegd daar van zoo vry te zyn, dan Derbishire, alwaar de akkers ook meeftendeels gemeft worden met kalk, kryt, en afch, daar in tegendeel alle plaatfen digt by de fteeden, alwaar rykelyke toegang tot mift is, veel daar door lyden. Verfcheide geleerde fchryven deeze ziekte toe aan kleine infecten. De Trips, welke zoo algemeen gevonden word in den flores femiflosculofi, en aldaar de bloemkel- Pag. 18, ken vult met een zwart ftof, zoude hetzelfde ook konnen doen in het koorn. Doch, fchoon dit zoo zy, is het egter waarschynelyk, dat deeze ziekte grootendeels haaren oorfprong

li 2

ver

Pag. 19.

Pag. 20.

verfchuldigt is aan wateragtige en fterk ge mifte, laage, landen, welke aan het koorn te veel voedfel verfchaffen, welk belet word genoegzaam bereid te worden en uit te waaflemen in de uiterfte deelen, wanneer het voorjaar koud en de zomer regenagtig is. In Engeland heeft men bevonden, dat 't beft is, om deeze ziekte voor te komen, dat foortgelyke landen door genoegzaame flooten droog gehouden, en dezelven met kalk en afch gemift worden. Ook moet men daarenboven opletten, dat gezond zaad niet gezet worde op zoo eene plaats, of gedaan worde in zulke zakken, waar in te vooren koorn, met de genoemde ziekte aangedaan, geweeft is, en dat het zieke zaad, eer hetzelve gezaaid worde, zoo als boven gezegt is, worde gezuivert.

De ziekten, welke veroorzaakt worden door eene ongelyke uitdeeling der fappen, vertoonen zich of door wanftaltige uitwaffen op de fteelen of wortels, of ook door eene ongewoone grootte der bladen: voor de airen ontbreekt dan het voedsel, wanneer de zaadkorrels daar in moeten ryp worden. De Honigdauw fchynt hier toe ook eenigzins te behooren, en dezelve verdiend de grootste oplettenheid wegens de fchaade, welke hy den landman aanbrengt. Dezelve beftaat in eene taaye, zoete, vogtigheid, welke door de hitte hard word, en zich vaftmaakt op de bladen van het koorn, of, het geen flimmer is, op de airen zelve. Dit gebeurt altyd in het warmfte van den zomer, en voor dat het zaad ryp word. Men bemerkt de honigdauw, na ftil weder, eene groote droogte, en wanneer in langen tyd geen dauw gevallen is. Dezelve is meêr gemeen op vet,

dan

[ocr errors]

dan op mager land. In regenagtig weêr, of ook kort na den regen bemerkt men geen honigdauw. De tarw word 't meeft daar door aangedaan, vooral als dezelve gezaaid word op nieuw gemift land. Het koorn, welk te laat gezaaid word, is daar aan ook meêr blootgefteld, dan ander. De Honigdauw word ook waargenomen op de hop, de eiken- effen- en eenige vrugt-boomen. De Hr. GADD heeft ook opgemerkt, dat in Sweeden, wanneer de olme boomen bloeijen en vrugt draagen, de bloemtrosjes en uiterste puntjes overladen zyn met honigdauw, waar by dan de Aphides, Vespa, en veele andere infecten, zich verzamelen, om hun voedsel te zoeken. CHATEAU- Pag. 21. VIEUX heeft den honigdauw bemerkt op het gras, en de Hr. GADD heeft denzelven dikwils waargenomen op de airen van de Alopecurus, Phalaris arundinacea, en de Elymus. De airen, welke honigdauw hebben, worden bleek, en verdroogen gemeenlyk; de vrugtbomen leiden ook nadeel daar van, en fommige fterven zelfs. Ver- Pag. 22. schillende zyn de gedagten omtrent de oorzaak van den honig-dauw (*), doch het is het waarfchynlykste, dat dezelve niet anders is dan eene uitwaaffeming van het fap der planten, op de eene of andere plaats Om den honig-dauw eenigzins voor te komen, moet men de akkers blootstellen aan den vryen doortogt van de lugt, die landen, welke meêr dan ande re daar mede geplaagd zyn, misten met afch,

roet,

(*) Zie 't geen de Ir. LECHE in de Verhandelingen van de Koninglyke Sweedfche Academie heeft bekend gemaakt in deeze Bibliotheek, III. D. 1. St. pag. 87.

Pag. 23.

roet, of koolftrónken. Ook moet de rogge en tarw op de landen, waar honig-dauw waargenomen is, niet te laat gezaaid worden, en 't minft op nieuw gemift land. Door geene zaak word de honig-dauw meêr belet, dan door wind en regen.

De uitwendige toevallige oorzaaken, welke in het koorn ziekten voortbrengen, zyn in het byzonder veel regen, vorst, storm, hagel, wormen, en infecten. Het moeder-koorn, door de Franfchen Ergot genoemd, welk op de rogge en tarw ontdekt word, ontstaat door infecten, en is niet anders, dan eene tegennatuurlyke en wanstaltige grootte van het zaad. Men kend deeze ziekte daar uit, dat ziek koorn veel grooter en breeder is, dan ander, uitwendig eene bruine of zwarte kleur heeft, en van binnen altyd twee of drie geelagtige aderen, waarom Pag. 24. Zulk koorn doorgaans fplyt. De pit is niet bekwaam tot voedfel, en bevat een geel of witagtig meel. In het water geworpen zynde, dryft dit koorn eerst op de oppervlakte; doch zakt naderhand op den grond. De fmaak is scherp, en bitter. De airen, waar in dit koorn is, brengen ook fomtyds goed koorn voort; ook heeft men bevonden, dat dit koorn het andere befmet. De gemeenfte oorzaak van dit wanftaltig koorn, is de worm van een infect welk, even als in een galappel, veroorzaakt, dat hetzelve eene wanftaltige gedaante krygt. Een en andermaal heeft de Hr. GADD gezien, dat in de rogge het ftampertje opgroeide tot foortgelyk wanstaltig zaad. Behalven dit, veroorzaaken de infecten ook op andere wyzen fchaade aan het koorn; en hier van brengt de Schryver veele voorbeelden by. Zeer moeye

lyk

« VorigeDoorgaan »