Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

bragt zynde, opende men eene ader op den yoet; de ylhoofdigheid vermeerderde, de lyder liep wederom uit het huis, en wentelde zich tweemaal in de fneeuw. Men bragt hem wederom in fyn huis, en riep den Schryver. Dees vondt hem zoo woedend, dat drie menfchen hem nauwelyks konden vafthouden. Hy Pag. 16. was zeer benauwt, wierp zich op den grond, en wilde elk kwaad aanbrengen; door braakmiddelen; en spaanfche vlieg-pleister kwam hy tot bedaaren, doch klaagde toen over zwaarę Pag. 17. hoofdpyn, en eene zwakheid van het gezicht, ook had hy eene aanhoudende koorts. Om deeze rede gaf de Schryver hem een drankje uit falpeter, kampher, en Antim. diaphor. Door deeze middelen bedaarde de koorts, de lyder raakte aan het uitwaaffemen, en kon wederom flaapen; de pis kreeg een grondfetzel, en dagelyks had hy drie of vier ontlaftingen. Tegen Pag. 18. den avond bleef hy eenigzins koortfig, en behield ook pyn onder de borft; en deeze toevallen wierden door den koortsbaft wech geno

men.

De derde Waarneeming betreft het geval van Pag. 19. een kind van agt jaaren, welk een tegennatuurlyk gelach (rifus fardonicus) en de vallende ziekte kreeg, uit oorzaake van eene doorgeflikte naalde. Des morgens wierd dit meisje door dat gelach aangetaft, hetzelve duurde omtrent een half uur; daar op volgden verfchrikkelyke ftuipen in het aangezicht, de oogen wierden verdraait, en eindelyk viel het op den grond, kreeg geweldige ftuipen, welke door eene flymerige braaking eindigden. De Schryver by het kind gekomen zynde, vondt hetzelve altyd

D 3

lag

lagchende; hetzelve zag uiterlyk wel uit, de Pag. 20. buik was niet hard of opgezet, en buiten den aanval was het gezond, behalven dat het over eene prikkeling in den bovenbuik klaagde, geen. trek tot eeten had, en geftaadig aan den neus wreef. De oorzaak van de ziekte oordeelde men te beftaan in wormen, of eene fcherpe rauwe ftoffe, welke den ruigen rok der darmen en derzelver zenuwen prikkelde. De geneezing wierd daar na ingerigt, doch noch de middelen die daar tegen gebruikt wierden, noch ook de krampftillende, waren van eenig nut, dan alleen, dat de aanvallen minder wierden. Na verloop van een half jaar, wanneer het kind op het uiterlyk aanzien gezond was, vertoonde zich onder den navel eene naalde, welke men Pag. 22. door eene gemaakte opening te voorfchyn bragt. Het meisje was gewoon geweeft, naalden in den mond te steeken (*).

(*) In A&t. Med. Berolin. Dec. 1. vol. 6. pag. 73. Leeft men het geval van een meisje van fes of zeven jaaren, welk langen tyd over zwaare buikpynen geklaagd hebbende, een hard en vry groot gezwel aan het bovenfte gedeelte by den navel kreeg. Vrugteloos gebruikte men middelen tegen de wormen, waar aan men het ongemak toefchreef. Een Heelmeefter leide op het gezwel pappen, en daar door ging hetzelve open; na drie dagen bemerkte hy een hard lighaam, welk daar uitgehaald wierd, en eene veroefte naalde was. Verfcheide andere voorbeelden van doorgeflikte naalden, welke op byzondere plaatfen wederom uit het lighaam zyn gekomen, vindt men in deeze Bibliotheek, II, D. 4. St. pag. 723. fq. a.

1

VII.

Cafus medicus intumescentis & callofi Pylori cum triplici hydrope, defcriptus & illuftratus ab AUGUSTO GOTTLIEB RICHTERO D. Gottinga, fumtibus Bosfigelianis 1764. 4°. pag. 30. tab. an. 1,

d. i.

Waarneeming van een' gezwollen en verharden poortier, met eene driedubbele waterzugt; door A. G. RICHter,

en timmerman, vyftig jaaren oud, die zel- Pag. 4. den groote misflagen in fyne levenswyze beging, doch zedert veele jaaren klaagde over eene zwakke maag en benauwdheden, braakte de laatste twee jaaren van fyn leven aanftonds de fpyfen wederom uit, als hy een weinig meêr, dan naar gewoonte, gegeeten had. Zedert dat hy van een paard gevallen, en aan den buik gekneusd was, had hy bemerkt, ook meêr te moeten braaken. Daar by kwamen allerhande huiffelyke ongemakken, door den oorlog ontstaande, en hy wierd dus van dag tot dag flimmer. In het midden van den jaare 1763. kreeg Pag. 5. hy koorts, eene fcherpe pyn voor het hart, en eene geduurige pooging tot braaken, zoo dra hy maar een kruimel brood gebruikt had. De pyn was dan meêr, dan minder, doch de beklemming van de borft zeer groot, zoo dat hy des nagts wakker wordende dikwils moeft D 4

op

opftaan, en de ramen open doen, om adem te scheppen, ja zelfs in de lugt wandelen, tot dat de benauwtheid verminderde. De beenen en buik begonnen ook te zwellen. In de maand February 1764. wierden alle toevallen flimmer doch de zwelling der beenen verminderde. Het fcheen hem toe, als of hy in den boven-buik eene beweegelyke zwaarte bemerkte, welke altyd viel naar die zyde, naar welke hy zich beweegde. Door het gevoel kon men water in den buik ontdekken, en, de lyder ftaande, een beweegelyk gezwel onder de regter ribben: de buik en beenen zwollen dus ook meêr. De pols was zwak, en de adem ftinkende. Dewyl men rede had te giffen, dat 'er een knoeftgézwel in den boven-buik was, wilde de Schryver de Cicuta beproeven, en gaf driemaal daags drie greinen, leggende op den boven buik, eene Pag. 6. pleister, uit dezelve bereid. Na verloop van eenige dagen, fcheen de benauwtheid des nagts, met alle de toevallen te verminderen, na het loofen van eenige winden. De gifte van de Cicuta wierd daarom vermeerdert; doch de benauwtheid kwam fchielyk weder: de pols wierd meêr vol, en tegen den avond koortfig, de pis troebel en dik. Niets kon hy eeten, of den buik wierd zeer gespannen, en hy begon te braaken; doch naderhand verminderde dit toeval, zoo dat hy de Effentia fquilla, of buikzuiverende middelen zelfs by zich hield. Altyd was hy wel gemoed. In den beginne van Maart vermeerderde de benauwtheid, en hitte: hy was zoo kragteloos, dat hy zich nauwelyks naar de eene of andere zyde kon keeren; de flaap was gering, en hy behield eene geringe koorts: de pis was weinig, dik, wierd met moeite ontlaft.

[ocr errors][ocr errors][merged small]

Hy gaf scherpe, taaye, ftinkende, fluimen op, De benauwtheden des nagts waren zoo groot, dat hy in dezelven dikwils fcheen te zullen blyven. Hy had van alle spyfen eenen zoo grooten afkeer, als van vergift: wanneer hy fyn lighaam opligtte, wierd hy flauw, en, als hy bleef leggen, dreigde hy te ftikken. In het midden van Maart was hy flaaperig: op fyne flinker hand vertoonden zich veele roode vlakken, en beide handen, als ook het aangezicht, zwollen; hy hoefte geftaadig, doch gaf weinige, en ftinkende, fluimen op. Geduuren- Pag. 7, de agt dagen gebruikte hy geen voedfel, en den twee- en twintigsten Maart ftierf by, als door eenen diepen flaap onderdrukt zynde.

[ocr errors]

Het lyk befchouwende, vondt men alle de leden zagt, warm, buigzaam. Uit den buik, geopend zynde, kwam een zeer rottige ftank, en deszelfs holligheid bevatte meêr, dan tien pond' geel stinkend water. Het net was agter den kartel-darm, en aan hetzelve vast gegroeit. Deeze darm opgeblaasen, en even als uitgewasfen. De endel-darm, welke geene drekstoffen bevatte, was zoo nauw, dat de kleinste vinger bezwaarlyk daar in kon geftooken worden. De maag scheen als in twee deelen verdeeld te zyn, welker flinker loodregt neêrklimmende, en regter regt na den twaalf-vingerigen darm loopende, aan de maag de gedaante van eenen regten hoek gaaven, wiens flinker gedeelte twee derde, en regter een derde uitmaakte. De kleur van het flinker gedeelte was uitwendig natuurlyk, en van het regter wit. De klieren in het mefocolon waren hart, hoedanig ook veelen in het kleine net, en de kromte van de maag waren, alwaar de vaten zich groot en hard vertoonden.

[ocr errors]

D 5

De

« VorigeDoorgaan »