Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

De maag uit het lighaam gefnéeden zynde, was het flinker gedeelte veel flapper en dunner, het regter dikker, en zoo veel meer vereelt, hoe meêr het naar den poortier naderde; van onderen Pag. 8. was dezelve anderhalven duim dik. De uitwendige rok, fchoon een weinig gezwollen zynde, was egter zeer hard; de fpieragtige had de dikte van vier lynen, was bleek-rood, en een weinig zagter; de binnenfte was een' duim dik, doch voor het overige zeer zagt. De binnenste op pervlakte van de maag, van rimpels, en villi verstooken, was hier en daar bedekt met roode ftipjes, en had op den bodem, en in de regter zyde verscheide uitwaffen, als ook roode, paerfche, zwarte knobbeltjes, uit welken een bruin vogt kwam, als men daar op drukte. Sommigen waren zoo groot als eene hazel-noot, anderen als een erwt, en by den poortier was 'er een, welke eene okker-noot in grootte evennaarde. Als deeze opengebrooken waren, zoude men dezelven voor fungeufe, kankeragtige, zweertjes aangezien hebben. Door den poortier kon wel een ftilet gebragt worden, doch het groote uitwas fcheen te beletten, dat de fpyfen door denzelven in de maag kwamen (*). De

ftoffe,

(*) Verscheide ontleedkundigen hebben den poortier vereelt of verhard, of door uitwaffen byna geflooten gevonden, en van de waarneemin gen, die men daar omtrent aangeteekend vindt, zullen wy de volgende mededeelen.

Een mager man van veertig jaaren klaagde over eene stompe pyn boven in den buik; by had eene fleepende koorts, en hardnekkige braakingen. De buik, wegens gebrek aan voedfel, zeer dun zynde, kon men de kleine lobbe van de lever bemerken, die eenigzins uitpuilde. Door de aanhoudendheid

der

ftoffe, welke in de maag bevat was, had eene donkere kleur, en bedroeg omtrent twee oncen. In dat gedeelte van de maag, welke naar beneden liep, waren eenige tekenen van ontsteeking. De flokdarm was overal vernauwt, doch vooral van boven, en by de maag. De milt was klein, woog omtrent drie oncen, en was vol dun bloed. De lever was klein, en derzelver regter lobbe vol bloed. De galblaas was vol gal, en het alvleefch gezond. De regter nier was hard, doch de flinker gezond. De blaas was door de pis zeer uitgezet. In de flinker holligheid van de borst wierden drie ponden, helder, stinkend vogt, en in de regter twee ponden gevonden.

De

der ziekte alle kragten verlooren hebbende, ftierf by eindelyk. In het lyk vondt men het net en darmfcheil zonder vet, de ingewanden ingetrokken, de lever gezond, de maag opgezwollen, den poortier dik, vereelt, wit, en als kraakbeenig. Het alvleefch, insgelyks verhard, was met den poortier en twaalf-vingerigen darm zeer nauw vereenigt.

Een oud man, zederd veele jaaren met eene hardnekkigen braaking, en pyn in de maag, die fomtyds zeer zwaar was, geplaagt zynde, moest in vervolg van tyd al het geen hy gebruikte weder uitbraaken, zoodat hy eindelyk uitgeteert ftierf. De buik geopend zynde, ontdekte men, dat de maag buitengemeen vernauwt, en de poortier dik, vereelt, en kraakbeenig was. LIEUTAUD Hift. Anat. Med. T. 1. pag. 44. 48.

Een man van feftig jaaren, van een galagtig temperament, klaagde zeedert veele jaaren over pyn en eene zwakheid in de maag; men kon ook aldaar eenige hardigheid ontdekken, de buik was gefpannen, en in denzelven wierd eene golving van water bemerkt. Eenige uuren na het eeten was hy zeer opgezet, en moeft fomtyds braaken.. Hy was dorftig en had eene flappe pols. De braa

De long was wit; in het hartezakje waren ook Pag. 9. vier oncen water. Het hart was klein, bleek,

mager; deszelfs regter holligheid flets, en uitwendig met eene wateragtige zwelling bezet. De vaten van het hart hadden veele uitzettingen, en in het geheele lighaam was weinig bloed. In alle foortgelyke ongemakken van de maag word, gelyk MORGAGNI Ook aangemerkt heeft, de poortier 't meeft aangedaan gevonden. Dezelven zyn gemeenlyk ongeneeslyk, en dus is niets beter, dan de oorzaaken, waar uit foortgelyke ongemakken voortspruiten, te vermyPag. 17. den: tot deeze nu moet gebragt word, al het geen de fappen doet verdikken, en derzelver

om

kingen wierden veelvuldiger, en de stoffe, die ontlaft wierd, was ftinkend. Syne kragten verminderde, en hy ftierf. De buik bevatte anderhalf pond vogt, welk uitzag als water, waarin vleefch gefpoeld is. Het net was in een getrokken, en had hier en daar eenige gezwellen. De maag was by den poortier hard en vereelt, en had inwendig de kleur en reuk van verrot vleefch. VALSALVA.

In inftit Bononienf. word gewag gemaakt van eene vrouw, die langen tyd alle fpyfen en dranken uitgebraakt had, en waar in, na den dood, de maag zeer groot, de poortier verhard, en met verfcheide harde, zelfs beenagtige, gezwellen bezet gevonden wierd, zoo dat de toegang uit de maag naar de darmen geheel geflooten was.

BLEGNI fpreekt van een zwaarmoedig menfch vaṇ 30. jaaren, die eene afkeer van fpyfen, walgingen, en naderhand eene aanhoudende braaking kreeg, welke tot het einde van fyn leeven duurde. In het lyk wierd de poortier omringt gevonden door eene harde ftoffe, welke de dikte van eenen vinger had, en zich tot midden in den twaalf-vingerigen darm uitftrekte. Nauwelyks kon een ftilet in de maag gebragt worden. Zie LIEUTAUD loc. cit.

omloop traager maakt. Het misbruik van den Pag. 19. brandewyn heeft in veelen foortgelyke ongemakken voortgebragt, en in anderen heeft men dezelven zien ontstaan door het gebruik van zuuren, uit het ryk der mineraalen: zelfs vindt men aangetekend, dat de poortier verhard gevonden is, door een onmaatig gebruik van citroenen. Het gebruik van koud water, van ys Pag. 21, of fneeuw, verdient ook hier toe gebragt te worden, gelyk zeer heete dranken ook niet konnen worden vry gefprooken.

VIII

Vermischte Bemerkungen und Unterfuchungen der aufübenden Arzeneiwissenschaft, dem Drucke übergeben van GEORGE HEUERMANN, Doctor und Professor der Arzeneigelabrheit zu Coppenhagen. Erfter Band. Mit kupfern. Coppenba gen und Leipzig, verlegts Gabriel Chriftian Rothens Wittwe, und Proft. 1765. 8°. 22. Bogen. 4. Kupfern.

d. i.

Verfcheide Geneeskundige Waarneemingen en onderzoekingen, uitgegeeven door G. HEUERMANN. Eerfte Deel.

He

et oogmerk van den Hooggeleerden Schryver in dit werk is, de geleerde Waereld mede te deelen de Waarneemingen, welke hy

deels

Pag. 4.

deels by de Deenfche Armée, waar in hy als Genees- en eerfte Heel-meefter gedient heeft, in het Holsteinsche in den laatsten oorlog heeft gemaakt, deels nog dagelyks ziet, en daar in gaat hy dus te werk, dat hy niet flegts deeze Waarneemingen opgeeft, maar de ziekte, waar van hy fpreekt, volkomen verhandelt: ook verzoekt hy, dat andere hem nuttige Waarneemingen toezenden, ten einde hy van dezelven ten nutte van het algemeen, gebruik zoude konnen maaken.

Dit eerfte deel bevat tien artykelen, en het eerfte derzelven handelt over de koortfen, welke de Schryver heeft waargenomen.

De tuffchenpoozende koorts hielt by allen haaren gewoonen loop niet; by veelen openbaarde zich dezelve met eene drooge hitte, in plaatse van koude, en eindigde ook fchielyker door het zweet. Sommigen kreegen in den beginne zwaare buikpynen, en wierden aanstonds ylhoofdig, welke toevallen bedaarden, zoo dra fy begonnen te zweeten. Anderen kreegen zeer zwaare pyn door alle leden, die insgelyks met Pag. 7. het zweet verdween. De zoete melk, welke van veelen in deeze koortfen zoo zeer veragt word, kan in tegendeel met groot nut gebruikt worden, indien men niet te veel op eens neemt. Pag. 8. Goede Punch eenige uuren voor den aanval gedronken, kan deeze koortfen geneezen, wanneer men daar op het zweet in het bed afwagt. De fpeceryen houd hy voor onschadelyk, en Pag. 13. gelooft, dat dezelven deeze koorts veel verminderen. Somtyds zyn deeze koortfen befmettende, gelyk de Schryver in Holftein heeft

waargenomen.

Pag. 16. In eene alledaagfche, of anderendaagsche

koorts

« VorigeDoorgaan »