Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub
[ocr errors]

welk hy, ter goeder trouwe, van den Secretaris der Academie, op fyn aanhoudend verzoek, had ter leen ontvangen, en dat hy dat van den Hr. MARTIN te rug gehouden heeft. De gedagten van den Hr. MARTIN omtrent dit gefchrift zyn derhalven ook gedrukt, en dus blykt, dat dezelven overeenstemmen met die van den Hr. ACREL. Hy toont daar in ook de oudheid van de uitvinding, welke HIPPOCRATES en CELSUS reeds heeft gekend, en die zoo veel te minder nieuw te noemen is, daar fy in de handboeken van SCULTETUS, de Gorter, HEISTER, PLATNER is beschreeven, en maakt even als de Hr. ACREL verfcheide bedenkingen omtrent de Theorie der aars-fiftels, en de manier van den Schryver aangepreezen. Ook verdeedigd zich de Hr. ACREL tegen de tegenwerpingen van den Hr. BOUSQUET, bewyft uit het berigt van den Hr. MARTIN, en het fyne, dat de manier, die de Schryver voorftelt, hun voor langen tyd is bekend geweeft, en beklaagt zich, dat de Hr. BOUSQUET in de fransche vertaaling van fyn berigt, door hem in het Sweedfch opgefteld, fyne meening op verscheide plaatfen geheel anders voorgestelt heeft.

XIV.

Briefe über das Blatterbelzen, dem Par lemente von Paris gewidmet. Zweyter Theil. Altona, bey David Iverfon; Königl. priv. Buchhändl. 1766. 8o: 1. Alphab. 5. bogen.

d. i.

Brieven over de inenting der Kinderpokjes, aan het Parlement van Parys opgedraagen. Tweede Deel.

[ocr errors]

e Heer HENSLER heeft de eerfte brieven Pag. 1. van dit deel, (waar uit wy alleenlyk eenige zaaken zullen aanteekenen, gelyk wy ook Kortlyk van het eerfte deel (*) gefprooken hebben), gefchreeven aan den allezins beroemden TRALLES, welken hy tegen DE HAEN verdeedigt, en in wien hy, op eene zeer befchei- Pag. 8. de wyze, veragt, dat hy zich zoo gemakkelyk door de twyfelingen van fyne tegenparty, en van de vyanden der inentinge laat overwin

nen.

Hy is het noch met DE HAEN noch met TRAL- Pag. 17, LES daar in eens, dat men zoo veele menfchen ongefchikt tot de inenting rekend, en dezelven of te zwak, of te oud oordeeld, of ook den tyd van het jaar, de lugtgefteldheid, fchadelyk meent te zyn, maar toont, zoo door de fchrif

Zie deeze Bibliotheek IV. D. 4. St. pag. 767
V. Deel. 3. Stuk.
Deel. 3.

Q q

[ocr errors]

schriften van de voornaamfte inenters, als door eige bewyzen, dat de ouderdom van den lyder, de tyd van het jaar, de lugtgefteldheid, de heerfchende ziekten, de zwakheid der lyders, geene redenen konnen zyn, om de inenting Pag. 33. te beletten. De heerfchende ziekten zyn niet zeer gemeen, en ook niet altyd van dien aart, dat fy de pokjes kwaadaartiger konnen maaken. Wanneer zelfs de natuurlyke befmetting by de inenting komt; indien zulks mogelyk is; zoo worden daarom de pokjes niet Pag. 46. boosaartiger. De Hr. REIMARUS verklaard het geval, door den Hooggel. GAUBIUS Voorgefteld, op zoo eene wyze, dat hy toont te gelooven, dat daar in eene tweede besmetting Pag. 150. plaats gehad hebbe. Deeze zelfde Schryver raad in eenen brief aan den Hr. HENSLER af, dat men de vogten naar de wonde zoekt af te leiden en weekmaakende middelen geFag. 166. bruikt. Hy maakt de infnyding overdwars, dewyl dus meer watervaatjes gekwetst worden, en des te zekerer eene ontsteeking volgd. Na den tyd, op welken hy de voetbaden niet meêr heeft gebruikt, heeft hy waargenomen, dat zich minder pokjes in het aangezicht vertoont hebben, dan wanneer hy die gebruikte. Hy beschryft omstandig eenige gevallen van inentingen door hem verrigt, en trekt daar uit eenige Pag. 183. nuttige gevolgen. Hy merkt aan, dat een befmetten draad zeer ligt in een geflooten glas bederft, en verkieft daarom een fchaft van een pen; en, op dat de ftoffe des te beter in den draad trekken zoude, bevogtigt hy denzelven eerst met lauw water. In plaatse van met zalf bedekt hy de wonde met plukfel, en foortgelyke drooge zaaken.

In den tienden brief onderzoekt hy, of de Pag. 189. pokken waarlyk den menfch meêr dan eens aantaften. Hy zegt, in de schriften van DE HAEN niet te vinden fyn eigen gevallen, welke hy zegt zoo dikwils gezien te hebben, en verlangt deeze te leezen, in plaatsen van het getuigenis van zoo veele andere Schryvers, waar aan hy weinig geloof flaat. De Hr. HENSLER zelve ontkent niet, dat men de pokken tweemaal krygen konne, doch rekend zulks on- Pag. 223. der de zeldzaame gevallen, ftellende, dat men dezelven gedagt heeft meer waargenomen te hebben, om dat men de natuurlyke met de valfche pokjes vermengt heeft.

Hy houd ook in dit geval, dat namentlyk Pag. 245. iemand meêr, dan eens, door de pokjes aangetaft word, de inenting voor zeer nuttig; gelyk het altyd voorzigtig is, eenen vyand van fyne grenzen te houden, fchoon men te vreezen hebbe, dat hy zou konnen wederkomen, en ons overweldigen. Hy beoordeelt veele verhaalen van natuurlyke befmettingen, welke men zegt op de inenting gevolgd te zyn, en telt daar onder dat van LINEKOGEL (†).

Geantwoord hebbende op de tegenwerpingen, Pag. 346. raakende den godsdienft, beantwoord hy de vraag, of een burger zich zelve of fyne medeburgers fchaade kan toebrengen, en of door dezelve de staat beroofd worde van kinderen, die als jongelingen of mannen aan denzelven van nut zouden hebben konnen zyn. Den Ge. Pag. 351. nees-heeren is het bekend, dat door de inenting niet meêr menfchen befmet worden, dan door de natuurlyke pokjes; en, volgens de bereke

ning (†) Zie deeze Bibliotheek III. D. 4. St. pag. 734.

ning van deezen Schryver is de twee- en twintigste vry gebleeven. De ingeënte kan de ziekte ook niet voortplanten, zoo hy maar den onnoodigen omgang met andere menschen vermyd, te minder, om dat de, door konft verwekte, pokjes veel minder besmetten, dan de natuurlyke. Al wierd op deeze wyze de een of anPag. 373. der befimet, zoo zouden de pokjes daarom niet aanstonds eene heerfchende ziekte worden, dewyl daar toe eene byzondere gefteldheid van de lugt vereischt word, welke niet altyd word waargenomen; waarom ook de zaadstoffe der natuurlyke pokjes, welke byna altyd in groote fteeden gebragt word, dikwils verstikt; en, gePag. 405. fteld zynde, dat door de inenting de een of ander ftierf, zoo blykt egter uit veele nauwkeurige lyften, dat het gewin voor eenen staat zeer groot is.

Pag. 410.

Pag. 416.

Ter bevorderinge der inentinge fteld de Schryver voor, dat de Overheid iemand naar de Hospitaalen in Londen moeft zenden; aan de Genees-heeren, welke de inenting verrigten, en aan de ouders, pryzen uitdeelen; openbaaren Hospitaalen opregten, of in de Gods-huizen de inenting laaten verrigten; nooit toelaaten, dat iemand zoude mogen trouwen, die de pokjes nog niet gehad had.

In Hamburg word de inenting fterk geoefent, en, omtrent van honderd en veertig perfoonen, welke men tot in den herfft van den jaare 1765. ingeënt had, zyn 'er maar twee geftorven. In Bremen zyn, tot de maand Juny van dat zelfde jaar, drie honderd en twintig menschen ingeënt, en van dezelven drie geftorven.

« VorigeDoorgaan »