Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

dezelven gemaakt, welke die van hout daar in overtreffen, dat fy veel ligter zyn, en dus ook veel fchielyker loopen. Uit het vet worden kaerffen gemaakt. Hetzelve word te gelyk met het vleefch gegeeten, welk gekookt, in de zon gedroogd, en ook wel gerookt word. Het beft is de zee-hond befchreeven door FREDERIK MARTENS, in fyne reis naar Spitsber- Pag. 146. gen en Groenland, en daar uit heeft de Hr. KOELER in eene aanmerking den inhoud medegedeeld.

Het zee-paard (Hippopotamus) word by Kam- Pag. 147. fchatka zelden, en alleenlyk aan het voorgebergte Tfchukotskoi, gevangen. Deszelfs tanden zyn doorgaans vyf of fes, en zelden tien of twaalf ponden zwaar. De befchryving van dit dier, volgens MARTENS, vindt men door den Vertaaler ook medegedeeld.

De zee-leeuwen komen in gedaante overcen Pag. 150. met de zee-honden; fy maaken een wonderlyk en verfchrikkelyk geluid, zyn zeer benauwt, zoo dat fy zich by het zien van een menfch aanstonds in het water werpen. Doch wanneer fy in flaap overvallen worden, en zien, dat fy zich met de vlugt niet konnen redden, fchudden fy den kop, brullen fterk, en taften hunnen vyand met veel moed aan, die zich dan wel in agt moet neemen. Zelden dooden de Kamfchatdalen de zee-leeuwen in de zee, maar gemeenlyk op het land. Sy naderen zeer zagt tot het dier, en fteeken een scherp mes onder de voorpooten in de borft, terwyl andere den riem, die aan het mes vaft is, aan een paal binden. Sy loopen dan zoo hard fy konnen weg, en zoeken het dier met pylen te dooden. Wanneer fy de zee - leeuwen op zee vinden Y y 5

slaa

[ocr errors]

flaapen, schieten fy vergiftigde pylen op dezelven, en begeeven zich op de vlugt. Het dier, welk de pyn van het zoute water in de vergiftigde wonde niet kan uithouden, zwemt aan het land, alwaar het met pylen word doodgeschooten, ten zy de plaats voor de jagers niet zeker genoeg is, wanneer fy wagten, tot dat hetzelve aan de eerfte wonden geftorven is, 't geen gemeenlyk binnen 24. uuren gefchied. Pag. 152. Het wyfje werpt twee of drie jongen. Sy wor den in Auguftus of September bezwangert, en zyn omtrent tien maanden zwanger. Sy dragen weinig zorg voor de jongen, die meeft altyd flaapen. Tegen den avond zwemt het mannetje en wyfje in zee met de jongen, die op den /rugge van het wyfje klimmen, om aldaar te ruften. STELLER heeft gelegenheid gehad de levenswyze van deeze dieren nauwkeurig waar te neemen. Dezelven worden zeer oud.

Pag. 154.

De zee-beer is maar half zoo groot, als de zee-leeuw, en gelykt na eenen zee-hond, doch is dikker op de borst, en dunner aan den staart. De fnuit is langer, als in de zee-leeuwen en de tanden zyn insgelyks grooter. De oogen zyn als die der koeijen, de ooren kort, de pooten zwart en zonder hairen, de overige hairen kort, en zwart met grauw gemengt. In het voorjaar en in September worden de zeebeeren gevangen aan de Rievier Dfchupanowa, doch de meeste by het voor-gebergte Kronotskoi. De wyfjes, die in het voorjaar gevangen worden , zyn meeft alle zwanger. Sy zoogen de jongen omtrent drie maanden lang, en brengen zelden meêr, dan een ter waereld. By de geboorte byten fy even als de honden den navelftreng af, en eeten de nageboorte op. De jon

gen

gen zien zoo dra fy gebooren zyn, derzelver oogen zyn zoo groot, als die van een os, en fy hebben reeds 32. tanden. De mannetjes zyn van de wyfjes zoo zeer onderfcheiden, dat men fe voor andere foorten zoude aanzien. Een zee-beer heeft fomtyds wel vyftien wyfjes, wel- Pag. 156. ke by allen zeer wel bewaard, en, fchoon veele duizenden op eene oever by elkander leggen, behoud elke familie egter haare plaats. Deeze beftaat uit het mannetje, de wyfjes, de jongen, en die, welke niet ouder, dan een jaar zyn, zoo dat derzelver getal fomtyds 120. ftuks uit maakt. Dus zwemmen fy ook in zee. De oude, of die, welke geene wyfjes hebben, leven afgezondert. Somtyds flaapen fy eene geheele maand, zonder voedsel te nuttigen. Sy zyn zeer kwaadaartig, vallen de menfchen aan, en werpen de steenen, die op hen gegooit worden, met veel geweld te rug. Sy vegten ook zeer geweldig met elkander, voornamentlyk om Pag. 159de wyfjes. Sy zwemmen zeer fterk, en taften in zee de viffchers booten aan. Dewyl fy het ronde gat in het hart hebben, konnen fy lang onder het water blyven. Om dezelven te vangen, werpt men hun eerst de oogen uit, en faat vervolgens derzelver koppen in; fchoon fy dus toegeftelt zyn, blyven fy egter dikwils nog lang in het leeven, en een heeft men dus 14 dagen zien leeven, zonder dat hy eens de plaats verliet. In Kamfchatka komen fy zelden aan den oever, en daarom worden fy aldaar met harpoenen gevangen.

ey

De zee-bever heeft geene de minste overeen. Pag. 161. komft met andere bevers, dezelve is zoo groot, als eene zee-kat; de gedaante komt overeen met den zee-hond, en de kop met de beeren.

Dẹ

Pag. 163.

De voorpooten zyn langer, dan de agterpooten, de tanden klein, de ftaart kort en plat, met een scherpe punt, het hair dik en zwart. In de jongen zyn de hairen lang, bruin, en zeer week. Dit dier is het vreedzaamfte onder alle zee-dieren hetzelve bied geenen tegenfstand, doch zoekt zich met de vlugt te redden. De wyfjes beminnen de jongen fterk, en neemen die, welke nog niet konnen zwemmen, tuffchen de voorpooten met zich, en zoo lang, tot dat de jongen dit geleerd hebben

zwem

men fy op den rugge. Van de Viffchers vervolgt wordende, verlaaten fy de jongen nooit, dan in de uiterste nood; ook keeren fy aanftonds weder naar dezelven te rug. Men vangt dezelven 1. Met netten tuffchen het zee-wier (Fucus marinus), waar in fy zich des nagts, of by formagtig weer verbergen, 2. Met booten, als de zeeleeuwen. 3. Worden fy op het ys dood geflaagen.

De zee-koe (Manati) komt nooit aan den oever, maar leeft altyd in zee; derzelver huid is zwart, dik, en zeer hard. De kop is in aanzien van het lighaam klein. De fnuit is bezet met witte borstels, negen duimen lang. Dezelve heeft geen tanden, maar alleen twee gladde, witte deelen, een van boven en een van onderen. De neusgaten, aan het einde van den fnuit, zyn anderhalven duim lang en breed, en van binnen met hairen bezet. De oogen zyn. zwart, ftaan byna in eene lyn met de neusgagaten, en zyn niet grooter, dan die van een Ichaap. Noch oogleeden noch wenkbrauwen ontdekt men aan dit dier, en de ooren hebben uitwendig alleenlyk twee kleine openingen. De hals kan nauwelyks onderfcheiden worden. Het

lighaam is rond, als van een' zee-hond, omtrent den navel het dikste, doch word naar vooren en naar agteren dunner. De ftaart is dik, en op het einde een weinig gebogen. De voorpooten, waar mede fy zoo wel zwemmen, als gaan, zyn 21. duimen lang. De lengtte van het geheele lighaam is omtrent 28. voeten, en het gewigt wel 200. ponden. Deeze dieren komen in groote hopen by fchoon weder in de monden der rivieren. By den vloed komen fy zeer na aan den oever. Sy leeven ook in familien, welke bestaan uit het mannetje, een wyfje, een half volwaffen en een klein kalf. In den herfft brengen fy maar een jong ter waereld. Sy fchynen zeer gulzig te zyn, doch eeten niet alle foorten van wier. Zoo dra fy genoeg gegeeten hebben, leggen fy zich op den rugge om te flaapen, en keeren met de ebbe wederom dieper in zee. In den winter worden fy dikwils door het ys geplettert, en aan den oever geworpen, vooral, wanneer het fterk waid, en de wind naar de kuft gekeerd is. Men Pag. 165. vangt dezelven met grootte yzere haaken, welke door een' viffcher, die in een boot zit, in het lighaam geworpen worden. Dertig andere, die op het land ftaan, en het leêr, waar aan de haak vaft is, in de handen houden, trekken de zee-koe op het land. De oude worden gemakkelyker gevangen, dan de jonge. Wanneer een dier moeite doed, om zich van de haak los te maaken, komen hem de andere te hulp. Het geluid, welk dit dier maakt, is als van eenen Eezel, en men hoort hetzelve voornamentlyk, wanneer het gekwetst is. Het vleefch is zeer fmaakelyk, en heeft veel overeenkomft met het rundvleefch. Het vet der

jon

« VorigeDoorgaan »