Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

andere heeft gezien, welke drie dagen in arbeid zat, en egter eindelyk gelukkig verlofte van een kind, welk, toegevouwen, met de heupen 't eerft kwam. Gemeenlyk baaren de vrouwen op de knien leggende; de eerftgeboore kinderen zuiveren fy met werk, binden den navelstreng met gaaren toe, en fnyden denzelven af met een steenen mes. De nageboorte word den honden voorgeworpen; en het kind in werk gelegd. Vroedvrouwen hebben fy niet, maar de moeder of naatste vriendin bekleed derzelver plaats. Vrouwen, die graag kinderen hebben, eeten tot dit oogmerk fpinnen; en fommige kraamvrouwen, die fchielyk verlangen zwanger te worden, eeten den navelstreng.

De voornaamfte ziekten in Kamfchatka zyn Pag. 263, de fcheurbuik, verzweeringen, de jigt, kanker, geele zugt, en venus-ziekte. De verzweeringen maaken eene zwaare ziekte uit, waar aan veele fterven. Dezelven worden fomtyds drie duimen groot, en vertoonen, opengebrooken zynde, wel veertig of vyftig kleine openingen. Men houd het voor een zeer gevaarlyk toeval, wanneer uit deeze openingen. geen etter komt, en fy, die de ziekte te boven komen, moeten egter wel fes of zeven weeken het bed houden. De Kamfchatdalen leggen ruuwe haafe- vellen daarop, om dezelven tot verettering te brengen. De jigt, kanker, en venus-ziekte houden fy voor ongeneeslyk, en verzekeren van de laatfte, dat men dezelven voor den aankomft der Ruffen niet gekend heeft. Behalven deeze ongemakken hebben fy nog eene andere ziekte, welke van hen Sutfchutśck genoemd word; dezelve is eene foort van schurfagtige uitflag, welke het geheele

Zz 2

lig

lighaam, onder de ribben, als een gordel omringt. Wanneer dezelve niet begind te veretteren en af te vallen, is het gevolg de dood. Sy verzekeren, dat ieder een dit ongemak eens in fyn leeven hebben moet, en hetzelve schynt dus veel overeenkomft te hebben met de pokjes.

I I.

Hiftoire de L'Academie Royale des Sciences Année 1761. avec les Mémoires de Mathématique & de Phyfique, pour la méme Année, tirés des Regiftres de cette Academie. à Paris, de l'Imprimerie Royale 1763. 4°. Hift. 1. Alph. 1. pl. Memoir. 2. Alphab. 17. plag. tab. an. 13.

d. i.

Hiftorie van de Koninglyke Academie der Weetenschappen, voor den jaare 1761. met de verhandelingen over de Wis- en Natuurkunde, voor denzelfden jaarė.

I

n voorgaande ftukken den inhoud van de deelen voor den jaaren 1759 (*), en 1760 (†), den Leezer medegedeeld hebbende, begrypen wy ook dit niet te moeten overflaan, schoon hetzelve reeds vroeger dan de andere heeft het licht gezien.

Het

(*) Zie deeze Bibliotheek IV.D. 1. St. pag. 3† Ibid. V. D. 3. St. pag. 451.

Het Historische gedeelte bevat eenige natuurontleed- en fchei-kundige Waarneemingen, en tot de eerfte behooren de agt volgende.

1. De gedagte van den Hr. GUETTARD, om- Pag. 24. trent de ofteocolla, bekend gemaakt in het deel van dit werk voor den jaare 1754., dat namentlyk dezelve zoude gemaakt worden door eenige deelen, welke door het water aangebragt wierden, en uit hetzelve neêrzonken op de wortels der boomen, word bevestigt door eene waarneeming van den Hr. DU TOUR, die op den grond van een canaal, waar door het overtollige water uit fynen tuin afgeleid wierd, gezien heeft eene groote quantiteit van de ofteo. colla, vermengt met dunne, drooge, wortels van Olme-boomen, die gemakkelyk daar uit konden getrokken worden. Hy was zeer verwonderd, te zien, dat dezelve in eene zoo groote quantiteit zoo fchielyk geformeerd was, om dat het canaal eerft voor twee en een half jaar was gemaakt, en de wortels nog niet zoo oud zyn konden; doch fyne verwondering verminderde, wanneer hy opmerkte, dat dit water kwam uit eenen bron van den zelfden aart, als die, waar van gesprooken is in l'Hiftoire de l'Academie de 1745. Hift. pag. 16. en welke eene zoo groote quantititeit fteenagtige incruftatien voortbrengt, dat men zich van dezelven bediend, om te bouwen.

2. Het Noorderlicht, welk den 28. Febr. 1761. Pag. 25. te Turgau in Hongaryen gezien is, word alhier beschreeven.

3. Eenige houte maatstokken, welke, te fa- Pag. 26. men genomen, volkomen gelyk waren gemaakt aan twee- en veertig voeten, na verloop van eenige jaaren wederom gemeeten wordende met

Pag. 27.

de grootste nauwkeurigheid, wierden een agtfte gedeelte langer gevonden. De Hr. MONNIER, begrypende, dat de oorzaak daar van aan de hitte niet kon worden toegeschreeven, meent, dat dezelve moet gezogt worden in het weinige vogt, welk in het hout was overgebleeven, en door de oppervlakte van het hout, met oly-verf beftreeken, niet konnende doordringen, eenen uitgang heeft moeten zoeken aan het einde der maatftokken langs den loop der vezelen, en dezelven daar door eenigzins in de lengtte uitgerekt heeft.

4. Wanneer den zeventienden December 1760. negen werklieden werkten in eene koolmyn, hield een derzelven zich op in eene plaats, welke bevatte al 't water, 't geen by een' voorgaanden arbeid vergaderd was, en waar van men geene kennis had; het water fchoot met zoo veel geweld uit deeze plaats, dat niet meêr dan twee derzelven het gevaar konden ontkomen, terwyl de zeven overige door het water wech gefleept wierden. Een derzelven, oud dertig jaaren, was gelukkig genoeg den dood te ontkomen, en eene hooge plaats te konnen bereiken. Het water eindelyk wechgelopen zynde, bevondt hy zich tuffchen veele ftukken, die met het water waren wechgefleept; fyne klederen waren nat, de flegte lugt was hem zeer hinderlyk, en hy had veel geleden door de lighamen, met welke hy door het water was voort gefleept; dit alles belette hem niet, dikwils, en hard te fchreeuwen, doch zonder nut. Hy raakte door vermoeidheid in flaap, en bevondt, wakker wordende, dat fyne kleederen droog waren, doch hy had geenen voorraad, behalven vier kaarfen, die in fy

nen

nen zak ftaaken, en waar van hy geen gebruik maakte, zoo lang hy zich in dit hol ophield hebbende, fchoon hem zeer hongerde, niet konnen overwinnen den tegenzin, welken hy had om dit lelyke vet te eeten. Geduurende negen dagen gebruikte hy niets anders, dan driemaal van het water. Dikwils ging hy van deeze paats, en schreeuwde, doch zonder gehoord te worden; dikwils viel hy in flaap, en hy oordeelde den meeften tyd geflaapen te hebben. Syne makkers, die meenden, dat fy alle omgekomen waren, deeden geene moeite om na hun te zoeken, doch den 26. zogten fy de lyken, de man hoorde het geluid daar van, en fchreeuwde daar op zeer fterk. Na eenigen tyd wierd hy uit deeze gevangenis gehaald; hy kon de lugt toen zonder eenig ongemak verdragen, loch was in fes dagen buiten ftaat te flaapen, en eerft na verloop van twintig dagen kreeg hy, door behoorlyke voedfels, genoegzaame kragten, dat hy naar fyn huis gaan kon.

5. Den twaalfden November 1761. even na Pag. 28. vier uuren des morgens wierd te Villefranche in Beaujolais, te Dyon in Bourgogne, te Parys, en te Ham in Picardie, een vuurig lugt-verfchynfel gezien, welk door de lugt ging, in de gedaante van een vuurige bal, en, zich eenigen tyd dus vertoont hebbende, die van eene halve ton aannam, zynde met eenen langen vuurigen ftaart voorzien. Deeze bal berfte open by Dyon met een verfchrikkelyk geluid, welk de huifen deed fchudden; ook kwamen uit denzelven ontelbaare vlammetjes, waar door egter geen brand verwekt wierd.

6. De Academie heeft van den Abt. BACHE- Pag. 30. LET, Correspondent van de Academie, gekree

Ꮓ Ꮓ 4

gen

« VorigeDoorgaan »