Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

Pág. 58.

nen trekken eene vry waerfchynelyke oorzaak van den brand van deeze ftoffe, dewyl het uit de proef van den Heere HOMBERG, verhaald in de verhandelingen voor den jaare 1700, blykt, dat zwavel en yzer met elkander vermengt, en eenigzins bevogtigt, van zelve konnen in brand raaken, fchoon fy onder den grond tot eene zekere diepte zyn. Het yzer en de zwavel hebben niet ontbrooken in de hollen, waar uit de lava gekomen is, en dus word 'er niets anders vereischt, dan eene genoegzaame quantiteit water, om deeze ftoffe in brand te helpen, welk water door verfcheide natuurlyke oorzaaken daar by komen kan.

Uit een groot getal Verhandelingen, in dit deel geplaatft, behooren de volgende alleen tot ons. oogmerk.

Befchryving der Spieragtige lagen, waar uit de vleefchagtige rok van de maag der menfchen is famengefteld door den Hr. BERTIN. De Schryver heeft in deezen rok, welke de Ontleed-kundige voorheen geleerd hebben, alleen uit twee lagen te bestaan, drie derzelven waargenomen, zoo dat tuffchen den binnenften van de twee, welke kringswyze vezelen heeft, en tuffchen den zenuwagtigen rok, een derde gevonden word, welke zich uitftrekt van de linker opening van de maag tot de kleine kromte, die daar door of in het geheel niet, of alleen maar voor een gedeelte bekleed word. Daar nu de befchryving, welke de Hr. BERTIN geeft van den spieragtigen rok van de maag, niet verfchilt van die, welke door den Hooggel. Hr. HALLER is medegedeeld in primis lineis Phyfiologia, en mer

daar

daarom zoude konnen denken, dat hy zich de eer van eene uitvinding, die aan eenen anderen toekwam, zoude willen aanmatigen, zegt hy, dat hy reeds in den jaare 1746. wanneer hy, in de vergadering van de Academie, over de maag der paerden eene verhandeling voorlas, deeze ontdekking gemaakt heeft, gelyk de Academie zoude konnen getuigen, terwyl de Hr. HALLER fyne ontdekking eerft in het jaar 1751. heeft bekend gemaakt. De Hr. BERTIN, en de Hiftorie-schryver van de Academie, die fyn zeggen bevestigt, verdienen hier in gelooft te worden, doch men moet, op dat de Hr. HALLER niet verdagt schyne, fyne befchryving van BERTIN ontleent te hebben, den Leezer te gelyk herinneren, dat de eerfte uitgaave van fyne prima linea Phyfiologia reeds in 1747. het licht gezien heeft, en dat daar in het maakfel van de maag reeds dus befchreeven word, terwyl het deel van de Verhandelingen van deeze Academie, waar in die van den Hr. BERTIN over de maag der paerden gevonden word, niet voor het jaar 1751. waereldkundig gemaakt is.

Verbandeling over eenige gebreeken der pis- wegen Pag. 115. en teeldeelen in drie mannelyke onderwerpen waargenomen; door den Hr. TENON. BLASIUS fpreekt in fyne Geneeskundige waarneemingen van een man van vyf- en dertig jaaren, die geene blaas had, maar by wien de pis-leiders, die zeer groot waren, zich famen voegden omtrent den fchaam, van waar fy te famen naar boven liepen, en eindigden in eene kleine opening, waar uit de pis nagt en dag liep. LEMERY deelde in 1741. aan de Academie van Parys mede de WaarneeAaa 2 ming

ming van een meisje, waar aan men geene teeldeelen ontdekte, en dat alleen onder den navel een groot gezwel had, welk, even als een gieter, met oneindig veele gaatjes doorboord was, en waar uit de pis liep. Men vindt dit geval niet in het werk van deeze Academie, maar hetzelve is aan den Schryver door den Hr. FouCHY verhaalt. De Waarneemingen, door den Hr. TENON in deeze verhandeling medegedeeld, zyn gemaakt op twee lyken van kinderen, welke hy heeft ontleed, en op een volwassen menfch, welk nog leeft, en door hem aan de Academie vertoont is.

Het eerfte van deeze kinderen, twee maanden oud, had eene gefloote roede, welke aan het einde verdeeld was als in twee hoofden, waar van het eene door de corpora cavernofa,, en het andere door den glans gemaakt wierd. Aan den wortel van de roede ontdekte men in eene langwerpige diepte, even boven de fchaambeenderen, een vliesagtig lighaam, zoo groot als eene moer-bezie. Twee leinen boven dit lighaam was eene verhevenheid in de huid, zoo groot, als een erwt, en aan beide zyden waren twee gezwellen, welke de lieffchen en langwerpige diepte bepaalden. De balzak, ballen, en zaadvaten waren in den natuurlyken ftaat; doch de vafa deferentia eindigden afzonderlyk op den grond van het bekken in twee witte verhevenheden, zonder dat fy eenige gemeenschap fcheenen te hebben met de deelen, die naar buiten gaan. Dit laatste ontdekte hy by het openen van den buik. Op den zelfden tyd bragt hy lugt in de twee pis-leiders beneden de nieren, en zag, dat dezelve kwam uit twee gaatjes, gelegen het eene aan de eene, en

bet

het andere aan de andere zyde van het vliesagtig lighaam. De blaas ontbrak. De arterie umbilicales, vena umbilicalis, en urachus liepen naar de bovenfte verhevenheid in de huid, en het andere uit-einde van den urachus had gemeenschap met het vliesagtig lighaam. Dus bleek, dat de verhevenheid in de huid de navel was, die hier even boven de fchaambeenderen was geplaatst, zoo dat de navel-flagaderen en urachus veel korter waren, en integendeel de navel-ader veel langer was, dan in den natuurlyken staat. Het vliesagtige lighaam was ongetwyfeld het agterfte gedeelte van de blaas, welker voorste geheel en al ontbrak, zoo dạt de pis-leiders noodzakelyk daar in open zyn moeften.

Het andere kind ftierf, drie maanden oud zynde; wanneer het leefde, liep de pis by droppelen en onwillig uit twee kleine gaatjes van eene vliefige verhevenheid, welke ook de gedaante van eene moer- bezie had, en insgelyks even boven de fchaambeenderen geplaatft was. By het openen van dit kind bleek, dat de pisleiders eindigden aan de twee openingen van het gezwel, welk insgelyks het agterfte gedeelte van de blaas was. De vaten waren als in het voorgaande geval. By dit kind ontbraken de proftata, veficula feminales, penis, en teftes. Doch. in twee vouwen, door de huid gemaakt, welke zich uitftrekten in de lieffchen, en eene foort van vulva maakten wierden de tefticuli gevonden, aan elke zyde een, en de vafa deferentia eindigden by de vafa iliaca interna door een hard, wit, knobbeltje, waar in geene holligheid ontdekt wierd.

By het volwaffen menfch ontdekte men op de

[blocks in formation]
[ocr errors]

fchaambeenderen een gezwel, veel overeenkomende met die, welke in de kinderen waargenomen zyn, behalven alleen, dat hetzelve veel grooter was, omtrent als een ganzen-ey. De kleur van hetzelve was zeer rood hier en daar bemerkte men eenige ontvellingen, en het was zeer gevoelig. De gedaante van hetzelve was eenigzins eirond, en deszelfs grootste middenlyn ging van de linker naar de regter zyde; het kwam midden uit eene vierkante diepte, en had van onderen twee kleine openingen, de eene aan de regter, de andere aan de linker zyde, waar uit de pis zich onwillig ontlafte. De navel was zoo min by dit menfch, als by de twee kinderen, op de gewoone plaats, maar even boven de fchaambeenderen, alwaar dezelve onderfcheiden wierd door eene kleine vouw in de huid. Onder het gezwel was de roede, anderhalven duim lang, op den rugge, te gelyk met de pisbuis, die dus niet van onderen was, gefpleeten. De pisbuis had geene gemeenschap met eenige holligheid. In de vouwen van de huid op de plaats van de lieffchen ontdekte men twee lighamen, gelyk aan de ballen, en naar beiden liep een koord; de vouw van de linker liefch, die de grootste was, bevatte ook eene breuk, die op de minste drukking naar binnen ging; en op de plaats, alwaar de balzak zyn moeft, was eene dikke, harde, huid. In alle de gevallen is dus eene zonderlinge breuk geweeft, gemaakt door het agterste gedeelte van de blaas, welk met een gedeelte van het buikvlies verstrekt heeft voor een' zak der darmen, die, op deeze plaats niet genoeg ondersteund wordende, moeften uitzakken, en eene zwelling maaken, welke daar

« VorigeDoorgaan »