de kragten van eenige mineraal-wateren, die in Pag. 58. Spanjen ontdekt zyn, tegen deeze ziekte. De aderlating merkt hy als een goed voorbehoed. middel tegen den steen in bloedryke lyders, en de baden zyn na dezelve ook nuttiger, voor al als de buik eerst gezuivert, en de pyn verPag. 60. zagt is. De beeren-bezien worden van hem gehouden voor een onfeilbaar middel; deeze plant word in Spanjen doorgaans Gayabas genoemd, doch, dewyl fy op zeer veele plaatsen groeit, heeft fy ook byna in elke Provintie Pag.64. eenen anderen naam. Hy mispryst in LINNEUS, dat dezelve dit gewas onder het geslagt van de Arbutus plaats, waar van hetzelye door de vrugten, takken, bladeren en kleur, merkelyk verschild, fchoon de bloem eenigzins schynt Pag. 77. overeen te komen. Nooit heeft hy van dit middel eenige nadeelige gevolgen gezien, en verkiest een afkooksel boven het poeder, neemende twee dragmen van de bladeren op een pond water; zoo dikwils hy egter het poeder heeft gebruikt, is de uitwerking gelyk geweest, en hy heeft daar van altyd op eens een dragma Pag. 79. gegeeven. Andere hebben de rype vrugten en wortelen voorgeschreeven. In den aanval geeft hy twee drie of vier maalen 's daags een groot glas van het afkooksel, doch de pyn ver dweenen zynde, maar eene gifte, laatende verPag. 82. scheide maanden daar mede aanhouden. De Hr. QUER spreekt ook van het nut, welk dit gewas in de scheurbuik volgens het gevoelen van MAPPUS hebben zoude, doch de Vertaa. ler merkt ten regte aan, dat Mappus dat geen, welk de Schryver bybrengt om dit te bevestigen, niet van de uva ursi maar van de vitis idad zegt. Hy besluit het werkje met drie geval len, len, waar in de beeren-bezien met voordeel Pag. 84 V I I. Dié wirkung des Künstlichen Magnets in einem seltenen Augenfebler an die Kö- jezt durch d. i. steen in een zeldzaam ongemak der 00- be. it geschrift is eene verzameling van vier gevallen, waar in de konstige Zeilsteen heilzaam geweest is. Het eerste geval van eenen eenen man, die met het regter oog alle digte voorwerpen verscheide reisen verdubbeld zag, doch de afgelegene enkeld beschouwde, en door den zeilsteen genas, is door ons by eenen an. dere gelegenheid medegedeeld (). Met het * zelfde goede gevolg, heeft de Schryver zich bediend van dit middel in eene oogontsteeking by een jong mensch; als men hem den zeil. steen in het oor stak, bemerkte hy een geruis, welk de Schryver aanziet voor een teken van eene ophooping van het smeer der ooren: by ecnen anderen heeft uit dezelfde oorzaak het gedruis zelfs van de omstanders konnen gehoord worden. Deeze jongeling kreeg eene aanmerkelyke kwyling. In een In een vrouws-perfoon, by welke na eene koorts uit verkoudheid, eene verduistering van het gezicht was overgebleeven, en by een oud mensch, die zederd eenige jaaren volkomen van fyn gezicht berooft was, heeft de zeilsteen ook de genee. zing aangebragt (+). Dat de koude des zeil Iteens (*) Zie deeze Bibliotheek. II. D. 3. St. pag. 646. (Op andere plaatsen van dit werk hebben wy reeds gesprooken van het nut, welk men den zeilsteen tegen de tandpyn toeschryft (Zie I. D.2. St. pag. 353. 3. St.P.545. II. D. 1. St. p. 214. IV.D. 1. St.p.52.) Ďaarenboven heeft de Ár. F. E. GLAUBRECHT te Straatsburg den 29. Jan. 1766. verdeedigd eene Dill. Analecta de odontalgia ejusque remediis variis præcipue magnete; hy houd daar in BORELLUS voor de eersten, die dit middel in de tandpyn nuttig geoordeeld heeft, en heeft zelve eenige proeven genomen, welke hem hebben geleerd, dat daar door de pyn by verrotte tanden wel voor eenen tyd verdweenen doch schielyk wederom gekomen is. In zichzelve heeft hy den zeilsteen gebruikt na eene zinking; in den beginne verminderde 'de pyn, doch dezelve kwam VII. WEBER DIE WIRKUNG DES MAGNETS, 709 steens niet de oorzaak zy van deeze on foort, gelyke uitwerkingen, heeft de Schryver, door vrugteloose proeven, met andere koude lighą men ondervonden. V I II. Christ. MOLINARII, Augustalis Aula Medici , de miliarium exanthematum sumptibus Hermanni Josepbi Krüch. d. i. De natuur- en geneezing van den geerst. uitslag onderzogt; door C. MOLINARIUS, H et oogmerk van den Schryver is niet eene volkome Historie te geeven van den Het Cce Pag. 10. Het eerste welk hy onderzoekt is, of men by kraamvrouwen, die deezen uitslag krygen, eene aderlating mag in 't werk stellen, en op welken tyd van de ziekte dezelye dan te pas komt. Dezelve is door hem, die zich in alPag. 31. les op eene praktyk van zeventien jaaren be. roept, dikwils by kraamvrouwen in Oostenryk waargenomen, zelfs dan, wanneer geene ande re, dan verkoelende middelen, gebruikt waren, Pag. 34. en de lugt eene maatige warmte gehad had, en veeltyds heeft hy dezelve in koortsen konnen voorkomen, wanneer men eerst de quantiteit van het bloed verminderd, en naderhand den buik behoorlyk gezuivert had. Somtyds heeft hy ook waargenomen, dat dezelve zich gevoegd heeft by andere crises. By de kraamvrouwen ontstaat deeze uitslag uit kwaade stoffen, die in de baarmoeder vergaderd wor. Pag. 37. den, voornamentlyk wanneer het bloed uit de zelve niet na behooren ontlast is, waar door gemakkelyk eene ontsteeking, koorts, en andere toevallen voortgebragt worden. Somtyds gebeurt het egter ook, dat dezelve eene scheiPag. 44. ding van de ziekte maakt , en dit weet men, wanneer door het uitkomen van denzelven alle toevallen verminderen. In dit geval neemt men eerst waar eene vermoeidheid, eene groote zwaarte der leden, huiveringen, waarop eene sterke koude met eene moeyelyke en benauwde ademhaaling volgt, een lastige drooge hoeft, hardlyvigheid, eene sterke vermindering van kragten, verzeld met flauwtens, een' ondraagelyken dorst, droogen keel, spannende pyn in den rugge, en hoofdpyn, waar by dikwils eene slaperigheid of ylhoofdigheid komt. De Pag. 48. uitsag houd zich aan geenen bepaalden dag. De geerft |