1 wyst hy met een voorbeeld, en zegt te geloos gonorrhæa siphilitica die wegen eens geopend zyn. tot het voorhoofd bepaalde, wierd door een verstand berooft was, na dat hy eens had ge- stelde hy zich aan de koude lugt bloot, en van onderen, welke door de theriaca moesten Itigheid is de stroop van tabaksbladen zeer nuttig In de voorreden voor het tweede stuk brengt de Schryver de tekenen der ziekten in eene Sy. signa oblata, welke elk een gemakkelyk kan zien, alleen ontdekken kan. Alle tekenen verdeeld hy : waar: waarschynelyk van denzelfden aart zyn, doch van deeze noemt hy alleen het getal op, 't welk som, tyds ongemeen groot is; dus brengt hy tot het geslagt der tekenen, welke men uit het gezicht kend, twee honderd en ses- en tagtig soorten; en tot andere niet veel minder. Om den Lee. zer van dit samenstel eenig denkbeeld te geeven, voegen wy de ordines en genera van de eerste clalle hier by. Ordo Primus. Somarica . (habituofa); quæ ex toto externo habitu corporis deJumuntur. Genus primum; Profapica (vultua) quæ ex vultu eruuntur , cujus species 286. Gen. 2. Pharetica (lata) e reliquo corpore Sp. 264. Ord. 2. Psychea (animosa) ex toto habitu mentis. Gen. 1. DiaSomatica (affecta) ex iis mutationibus , quæ corpus in anima producit . Sp. 7. Gen. 2. Diapsychea (mentalia) de iis mutationibus, quæ anima in corpore producit. Sp. 50. De verscheide soorten van de pols Pag. 20. worden ook van den Schryver opgegeeven, doch van de tekenen, die uit de ademhaling en pis worden afgenomen, geeft hy alleenlyk de Pag.20. geslagten aan de hand. Vervolgens spreekt de Schryver van de zięk. Pag. 32. ten, welke in den zomer in het hospitaal zyn waargenomen. Sommige derzelven hebben Negts enkelde menschen betroffen. De aderlatingen waren, gelyk gewoonlyk is, in de rotkoortsen nadeelig. De Schryver beschryft de droevige omstandigheden van verscheide men- Pag. 45 die van dolle dieren gebeeten waren. In eene vrouw, welker wonden dagelyks gescarificeert wierden, en die aan het kwylen wierd gebragt , deed zich alles goed op, doch daor Pag. 514 eene ongeregelde levenswyze, uit het hospitaal naar huis geloopen zynde, kreeg sy verscheide toevallen, en in het hospitaal wederom gebragt zyn schen , Сҫс 5 zynde, stierf fy aan stuipen ; uit alle omstan ; digheden besluit de Schryver, dat sy door de kwyling zoude geneezen zyn , indien fy in het hospitaal was gebleeven. By twee menschen Pag. 53. heeft de kwyling, welke fy in een ander hospi taal tegen venus-ziekte hadden uitgestaan, eene onbeweeglykheid van de kaak verwekt; de huid Pag. 60. van de koonen was met het tandvleesch vastge. groeit, en wierd los gesneeden. Eene vrouw van twintig jaaren viel in de agtste maand van haare eerste zwangerheid van de tweede verdie. ping van het huis uit het vengster op een hout, waar van een gedeelte van vier duimen in de uulua kwam, zoo dat sy eene zoo dat sy eene wonde kreeg , welke ruim een' duim groot was. Sy lag, als ee. ne doode, op den grond, en wierd den volgenden dag in het Hospitaal gebragt ; de beledigde deelen wierden sterk ontstooken, doch na eené aderlating, en verwydering der wonde, schikte Pag. 64. zich alles wel, en sy bragt op den behoorlyken tyd haar kind ter waereld. De salpeter en middelslagtige zouten pryst de Schryver in bloedstortingen , en zegt , dat de vrees voor derzel 1 ver prikkeling ongegrond geweest is. Met een nieuw voorbeeld bevestigt hy , dat de witte vloed door eene belette ontlasting der aambeijen ontstaan kan. ܕ Ра * * * X. Observations on the Dropsy in the Brain, by ROBERT Whytt, M. D. late Pbysician to his Majesty , President of the Royal College of Physicians, Professor of Medicine in the University of Edinburgh, and F. R. S. To which are added His other Treatises never bitberto published by themselves. Edinburgh, Printed for John Balfour. 1768. 8. 8 pag. 193 d. i. Waarneemingen over het inwendig wa terhoofd; door R. WHYTT. Waar by gevoegd' zyn deszelfs andere Verhandelingen, nooit door hem zelve uitgegeeven. ZYWHYTT yn alle de werken van den zeer beroemden WHYTT ; en vooral deszelfs Verhandeling over de zenuw-ziekten, waar van wy om. standig, gesprooken hebben (*), en die ook door den Geleerden Hr. L. BIKKER vertaald en vermeerderd is (+), allezins met een algemeen genoegen aangenomen, niet minder aan ge (*) Zie deeze Bibliotheek, II. D. 2. St. page 381. 4. St. pag. 821. (+) Ibid. III. D. 1. St. pag. 180. genaam zal het derhalve den Leezer zyn dat wy ook een volleedig uittreksel uit deeze Waarneemingen, welke na synen dood (1) het licht zien, in ons werk plaatsen. Pag. 3. Het waterhoofd word verdeeld in een uitwendig en inwendig. Het eerste heeft syne zitplaats in het celagtig weefsel tusschen de huid en het hersen-panvlies (pericranium), of tusfchen dit vlies en het been zelve. In een in. wendig waterhoofd is het water somtyds verzamelt tusschen het bekkeneel, en dikke herflenvlies, of tusschen dit laatste vlies en het dunne; doch word meer gevonden in de hollighe den der herssenen (ventriculi cerebri), onder het Pag. 4. eeltagtig lighaam (corpus callosum). Deeze foort is niet alleen 't meeste gemeen en doodelyk, maar ook van de geneeskundige Schryvers 't, minst naar waarde behandelt. HIPPOCRATES word gezegd, de tekenen van een inwendig waterhoofd , waar in het water zich binnen de hersenen ophoud, te hebben opgenoemt ; doch behalven dat επι τω εγκεφαλω veel eer betekend op dan in de herffenen , zoo blykt ook klaar, dat hy alleenlyk spreekt van een waterhoofd, waar in het water zich bevindt tusschen het dikke herssen-vlies en de hersienen, dewyl hy voorsteld, om hetzelve te ontlasten, door het bovenste gedeelte van het bekkeneel te doorbooren, welke operatie van geen nut , zoude konnen zyn, indien het water in de hers: senen zelve was bevat. Celsus spreekt alleen van een uitwendig waterhoofd. AETIUS en AEGINETA zyn verder gegaan, en maaken gewag , dat men somtyds wa, (1) Ibid. II. D. 2. St. pag. 409. |