Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

zynde, ftierf fy aan ftuipen; uit alle omftandigheden befluit de Schryver, dat fy door de kwyling zoude geneezen zyn, indien fy in het hospitaal was gebleeven. By twee menfchen Pag. 53. heeft de kwyling, welke fy in een ander hospitaal tegen venus-ziekte hadden uitgeftaan, eene onbeweeglykheid van de kaak verwekt; de huid Pag. 60. van de koonen was met het tandvleefch vastge groeit, en wierd los gefneeden. Eene vrouw van twintig jaaren viel in de agtfte maand van haare eerfte zwangerheid van de tweede verdieping van het huis uit het vengster op een hout, waar van een gedeelte van vier duimen in de vulva kwam, zoo dat fy eene wonde kreeg, welke ruim een' duim groot was. Sy lag, als eene doode, op den grond, en wierd den volgenden dag in het Hospitaal gebragt; de beledigde deelen wierden sterk ontstooken, doch na eene aderlating, en verwydering der wonde, fchikte zich alles wel, en fy bragt op den behoorlyken tyd haar kind ter waereld. De falpeter en middelflagtige zouten pryft de Schryver in bloedftortingen, en zegt, dat de vrees voor derzelver prikkeling ongegrond geweeft is. Met een nieuw voorbeeld bevestigt hy, dat de witte vloed door eene belette ontlasting der aambeijen ontstaan kan.

Pag.64.

1

X.

1

Obfervations on the Dropfy in the Brain, by ROBERT WHYTT, M. D. late Phyfician to his Majesty, Prefident of the Royal College of Phyficians, Professor of Medicine in the University of Edinburgh, and F. R. S. To which are added His other Treatifes never hitherto published by themselves. Edinburgh, Printed for John Balfour. 1768. 8. pag. 193.

d. i.

Waarneemingen over het inwendig waterhoofd; door R. WHYTT. Waar by gevoegd zyn deszelfs andere Verhandelingen, nooit door hem zelve uitgegeeven.

[ocr errors]

yn alle de werken van den zeer beroemden WHYTT, en vooral deszelfs Verhandeling over de zenuw-ziekten, waar van wy omftandig gefprooken hebben (*), en die ook door den Geleerden Hr. L. BIKKER vertaald en vermeerderd is (†), allezins met een algemeen genoegen aangenomen, niet minder aan

ge

(*) Zie deeze Bibliotheek, II. D. 2. St. pag. 381. 4. St. pag. 821.

(†) Ibid. III. D. 1. St. pag. 180.

Pag. 3.

genaam zal het derhalve den Leezer zyn, dat wy ook een volleedig uittrekfel uit deeze Waarneemingen, welke na fynen dood (4) het licht zien, in ons werk plaatfen.

Het waterhoofd word verdeeld in een uitwendig en inwendig. Het eerfte heeft fyne zitplaats in het celagtig weeffel tuffchen de huid en het herffen-panvlies (pericranium), of tusschen dit vlies en het been zelve. In een inwendig waterhoofd is het water fomtyds verzamelt tuffchen het bekkeneel, en dikke herffenvlies, of tuffchen dit laatfte vlies en het dunne; doch word meêr gevonden in de holligheden der herffenen (ventriculi cerebri), onder het Pag. 4. eeltagtig lighaam (corpus callofum). Deeze foort is niet alleen 't meefte gemeen en doodelyk, maar ook van de geneeskundige Schryvers 't minft naar waarde behandelt.

HIPPOCRATES Word gezegd, de tekenen van een inwendig waterhoofd, waar in het water zich binnen de herffenen ophoud, te hebben opgenoemt ; doch behalven dat επι τω εγκεφαλω veel eer betekend op dan in de herffenen, zoo blykt ook klaar, dat hy alleenlyk spreekt van een waterhoofd, waar in het water zich bevindt tuffchen het dikke herffen-vlies en de herffenen, dewyl hy voorsteld, om hetzelve te ontlaften, door het bovenfte gedeelte van het bekkeneel te doorbooren, welke operatie van geen nut zoude konnen zyn, indien het water in de herş fenen zelve was bevat.

CELSUS fpreekt alleen van een uitwendig waterhoofd. AETIUS en AEGINETA zyn verder gegaan, en maaken gewag, dat men fomtyds

(4) Ibid. II. D. 2. St. pag. 469

wa,

water tuffchen het bekkeneel en dikke herffenvlies gevonden hebbe. MERCURIALIS fpreekt van water in de holligheden der herffenen. Pag. 4. WEPFER heeft daar van veele voorbeelden verzamelt; BOERHAAVE maakt ook gewag van dezelve, doch by geenen Schryver vindt men melding gemaakt van de tekenen, waar door men de waterzugt van de holligheden der herffenen van andere ziekten, waar door dezelven aangedaan worden, onderfcheiden konne. PETIT Pag. 6. noemt in eene verhandeling, onder die van de K. Acad. van Parys voor den jaare 1718. geplaatft, op de toevallen, welke deeze foort van waterhoofd verzellen, doch, fchoon hy daar Pag. 7. in veel nauwkeuriger is, dan een fyner voorgangeren, is egter fyn berigt zoo onvolledig, dat hetzelve onvoldoende is, om daar uit de waterzugt der herffenen te konnen onderfcheiden, ten zy dezelve door eene zwelling van het hoofd verzeld worde. LE DRAN heeft het Pag. 8. inwendig waterhoofd zoo beschreeven, dat men zou konnen denken, dat hy hetzelve nooit had waargenomen, dan alleen, wanneer hetzelve verzeld was door eene verzameling van water tuffchen het bekkeneel en de herffenen. De tekenen, door DONALD MONRO van deeze foort Pag. 9. van waterhoofd opgegeeven, ftellen ons niet instaat, om dezelve van andere ziekten der hersfenen te onderfcheiden, gelyk hy zelve aanmerkt.

Het kan vreemd voorkomen, dat de waterzugt van de holligheden der herffenen, die thans zoo algemeen is, aan de ouden zoude zyn onbekend geweeft, en dat de laatere Schryvers zoo weinig gewag van dezelve maaken; doch de redenen hier van konnen zyn, dat de lyders,

[ocr errors]
[ocr errors][merged small][merged small]

die door deeze ziekte worden wechgefleept, in het algemeen voorondersteld zyn te fterven van eene koorts, welke in een 'coma eindigd, waarom in zulke gevallen het hoofd zelden geopend is.

Schoon de waterzugt van de holligheden der herffenen zeer zeldzaam veroorzaakt eene opening der naaden, of zwelling van het hoofd, kan dezelve egter in de meefte gevallen gemakkelyk onderfcheiden worden van alle andere ziekten door de tekenen, welke de Schryver met de grootste nauwkeurigheid heeft verza meld onder het behandelen van twintig lyders.

Hy verdeeld de ziekte in drie tyd-perken, en noemt de toevallen op, welke in elk derzel ven worden waargenoomen.

Kinderen, welke water in de holligheden der herffenen hebben, krygen de volgende toevallen vier, vyf, of fes weeken, en ook fomtyds veel langer voor hunnen dood. In het eerft verliefen fy den trek tot eeten, en levendig. heid; fy zien 'er bleek uit, en worden mager, de pols is altyd ras, en fy hebben koorts. In fommige gevallen heeft WHYTT het waterhoofd verzeld gezien met eene aanmerkelyke koorts, met verscheide verheffingen, die ongeregeld kwa men: in andere gevallen waren de aanvallen geregeld, en openbaarden zich tegen den avond, in welk geval de koorts aangezien wierd voor eene traage ongeregelde zenuw-koorts of voor zoo eene, welke door wormen wierd veroorzaakt. Op deezen tyd heeft de pols in kinderen van vyf en meêr jaaren, honderd tien, in andere honderd twintig, en in weinige gevallen, honderd der tig of veertig reizen geslagen in eene minuut; doch dezelve was zelden zoo vol, dat eene

ader.

« VorigeDoorgaan »