Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

wakker word gemaakt, brengt hy alleenlyk eenige weinige woorden voort, die niet famen hangen, en hy fchynt ongevoelig te zyn. De tyd, op welken dit coma begind, is onzeker, fomtyds openbaard zich dit toeval reeds op het einde van het tweede tyd-perk, eer de pols wederom raffer word, maar in weinige gevallen heeft de Schryver deeze rasheid van pols waargenomen voor de flaperigheid.

Doorgaans verlieft het eene ooglid de beweeging, en vervolgens word het tweede ook lam. Omtrent deezen tyd, of liever vroeger, trekt zich de oog-appel van het eene of van beide de oogen niet meêr toe, en blyft verwyderd, zelfs by het sterkste licht. Doch de tyd van dit toeval is zeer onderfcheiden; in sommige gebeurt dit vyf, fes, of zeven dagen, in andere niet meêr, dan twee of drie dagen voor den dood. Drie of vier dagen voor het overlyden van een jongetje van vyf jaaren vondt de Schryver de oog-appelen, welke voorheen zeer verwyderd waren, niet wyder, dan natuurlyk is; in het Pag. 22. eerft verbeelde hy zich, dat de ziekte eenen keer ten goeden had genomen, doch, korten tyd daarna wanneer aan het kind gegeeven wierd eene lepel vol flap caneel-water, met eenige droppelen van den Spiritus volatilis oleofus, wierden fy wederom zoo wyd, als fy 's daags te vooren geweeft waren. In minder dan een half uur daar na trokken fy zich wederom te famen, maar verwyderden zich ook aanftonds, wanneer de geeft van ammoniakzout onder den neus gehouden wierd. Naderhand heeft hy dezelfde veranderingen waargenomen in de oogappelen van een kind van vier jaaren op den derden dag voor fynen dood. In dit geval wier

den

den de oog-appelen niet alleen verwyderd, wanneer men hetzelve eene lepel vol wyn gaf, of vlugge geeften onder den neus hield, maar ook door eene zeer geringe prikkeling, door het opligten van de oogleden, welke alle beweeging verloren hadden, en zoo laag neêr gezakt waren, dat fy omtrent de helft der oogen bedekten. Eer fy het coma kreegen, klaagden fy dikwils, dat fy vreemde en verfchrikkelyke voorwerpen zagen. Een of twee dagen voor den dood was de tunica conjunctiva van een of bei- Pag 23. de oogen ontstooken, doch fy hebben eenige dagen hun gehoor behouden, na dat fy blind

waren.

Men neemt in dit tyd-perk fomtyds waar, dat de kinderen geduurig de hand naar het hoofd brengen, en in het algemeen geplaagt zyn met ftuipen in de fpieren der armen, beenen, of het aangezicht, gelyk ook met eene peeshuppelingen. In een meisje van dertien jaaren waren de handen sterk naar binnen geboogen door eene bepaalde kramptrekking van derzelver fpieren. Een jongen van feftien jaaren, die in fyne gezondheid aan ftuipen was onderworpen geweeft, begon op het einde van het tweede tyd-perk aangedaan te worden eens of tweemaal's daags met de kramp in de armen, welke naar de keel opklom, en hem het spreeken dikwils voor eenige minuuten belette. Een der wangen wierd twee of driemaal op een' dag warm en rood, terwyl de andere met de lippen bleek, en koud bleef. Dit openbaarde zich twee, drie, of vier dagen voor den dood. In eenen jongen van vyf jaaren wierd de eene zyde van beide de armen dikwils rood, terwyl de andere zyde nooit van kleur veranderde. Ddd 3

Na

Na den dood waren de armen en borst purperkleurig. Een raakte, vier dagen voor fyn overlyden, vier oncen bloed kwyt uit den neus. Sy, die te voren hardlyvig waren geweeft, kreegen dikwils veele ontlastingen in het derde tydperk, en klaagden over buikpynen. Twee da gen voor den dood flikten de lyders met moeite, of in het geheel niet. Eindelyk wierd de ademhaaling veel raffer en moeyelyker, in fommige wierd na elke uitademing eene aanmerkelyke tuffchentyd waargenomen. Deeze foort van ademhaaling heeft de Schryver ook waargenomen in menfchen, geftorven aan eene be roerte, ontstaande door eene opftopping van

water.

By het openen der hoofden van tien deezer lyders, by welken de Hr. WHYTT verzameld heeft de bovengenoemde toevallen, heeft hy in alle gevonden, een helder dun vogt in de voorfte holligheden der herffenen, onder het Pag. 25. eeltagtig lighaam. Doorgaans was het zelfde foort van vogt in de derde en vierde 'hollig. heid, doch' of dit altyd zoo zy, kan hy niet verzekeren, als op deeze omftandigheid niet behoorlyk gelet hebbende. Nooit heeft hy wa ter gevonden tuffchen het dikke herffenvlies en de herffenen, tuffchen de hemisphæria derzelven, of op het eeltagtig lighaam. Schoon de twee voorfte holligheden met elkander fchynen gemeenschap te hebben, heeft hy egter in twee gevallen een derzelven zeer uitgezet gevonden, terwyl de andere zeer weinig vogt bevatte.

De quantiteit van het water, in de holligheden der herffenen bevat, was doorgaans van twee tot vyf oncen; doch in een geval heeft men agt oncen gevonden. Dit vogt ftremd

niet door de hitte, gelyk de wey van het bloed, of het water, welk in het harten-zakje word gevonden, of gelyk het water, welke uit den buik getapt word in eene waterzugt; en dit onderfcheid fchynt toegefchreeven te moeten worden aan de uitwaaffemende flagaderen der herffenen, welke veel fyner zyn, dan die van andere deelen.

Alle de toevallen, welke deeze ziekte ver- Pag. 26. zellen, tot hier toe opgenoemd hebbende, gaat de Schryver voort om daar uit te bepaalen die tekenen, welke eigen zyn aan andere ziekten, en dezelve van alle andere onderfcheiden, 't geen hy te meêr noodig heeft geoordeeld, om dat de meefte Schryvers dit ftuk niet nauwkeurig genoeg hebben behandeld.

Het is reeds gezegd, dat het in het eerste Pag. 27. tyd-perk moeyelyk is, dit inwendig waterhoofd te ontdekken; Doch als men ontmoet een' lyder onder de vyftien of feftien jaaren, gekweld met eene traage koorts, die zich aan geenen. vasten tyd bind, en ongeregeld is in de aanvallen en verheffingen; als in deeze koorts de lyder eens 's daags braakt, of eens in twee of drie dagen; wanneer hy het licht fchuuwt en klaagt over pyn boven in het hoofd, of op de oogen, na dat de koorts eenigen tyd geduurd heeft, of over pyn daar omtrent, welke in fommige niet verdwynt, gelyk de hoofdpyn in gewoone koortfen; indien deeze toevallen niet luifteren na herhaalde braakingen, zagte buikzuiverende middelen, of spaanfche vliegen, dan is 'er rede, op water in de holligheden der herffenen te denken. Maar, dewyl wormen, en andere ongemakken van de Ddd 4 maag

Pag. 28.

[merged small][ocr errors]

maag en darmen, fömtyds verzeld gaan met veele van deeze, gelyk ook met andere toevallen, welke met een inwendig waterhoofd in het eerfte tydperk gepaard gaan, zoo is men dikwils buiten ftaat, de ziekte te bepaalen, voor het tweede tydperk, wanneer de pols begind zoo traag of traager, als in den natuurlyken ftaat, en teffens ongeregeld te worden. Deeze verande ring in de pols, gevoegd by de toevallen van het eerfte tyd-perk, is altyd een onfeilbaar teken van water in de herffenen, wanneer de lyder op denzelfden tyd niet verligt is, en indien de koortfige hitte niet verminderd met de rasheid van de pols.

Wanneer de klieren van het darmscheil ver hard worden, zyn de lyders onderworpen aan eene traage koorts; derzelver pols is ras en fomtyds ongeregeld, doch nooit zoo traag, als in de gezondheid. Indien wormen in de maag en darmen zyn, is de pols, die in het algemeen dan ras is, fomtyds traager, dan natuurlyk, en ongeregeld; doch als dit gebeurt, dan is de huid koel, en men bemerkt geene koorts. In de waterzugt der herffenen in tegendeel, wanneer de pols traag en ongeregeld word, verminderen noch de hitte van de huid, noch een der andere koortfige toevallen, op eenige mera kelyke wyze; want in dit geval word de beweeging van het hart niet vermeerderd in evenredigheid met den trap van hitte en koorts.

Dikwils ontmoet men eene traage en ongere gelde pols in lyders van een teder lighaamsge ftel, wanneer fy geplaagd zyn met de kramp in de maag, krampagtige buikpynen, en geweldi ge zenuwagtige hoofdpynen (gelyk men fe ge

meen

« VorigeDoorgaan »