Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

uit de Aörta kwamen vier takken, dewyl de truncus innominatus niet tegenwoordig was. Na de flinker nier liepen twee flagaderen. De milt was kankeragtig, hard, zeer klein, en door infnydingen aan de randen, in drie of vier stukken verdeeld; de lever was zoo wel boven aan het middenrif, als ook van onderen met het colon vereenigt, en de dunne darmen insgelyks op verfcheide plaatfen famengegroeit. De meeste spieren aan de dey en het been waren aan een gegroeit, en tot de beweeging onnut; de geledingen van de knien waren eenigzins ontaart, en alle beenderen van het been hadden nauwelyks een derde van de natuurlyké zwaarte; ook waren dezelven zeer dun, doorfchynende, en zoo zwak, dat het eene been, door hetzelve te beweegen, zeer ligt brak. Aan de armen waren de beenderen dik en vaft. Pag. 290. De ftoffe, welke de verharding in de vaten veroorzaakt had, was meêr fteen- als been agtig; en de Schryver gelooft, dat de meeste Pag. 293 verhardingen der vaten fteen-agtig zyn. In lyken, waar in de longen zeer verhard waren, heeft de Schryver de regter holligheid van het hart eens zoo wyd, als de flinker gevonden.

Pag. 296.

[ocr errors]

Aanmerkelyk insgelyks is het geen hy in het lyk van een' man, voornamentlyk aan eene verzweering in de lever geftorven, gevonden heeft. By het openén van den buik, fprong veel geel water met gal vermengt uit denzelven; het net was nauwelyks te bemerken; de: Pag. 298. dunne darmen famengegroeit, en met eene geele taaye flym bedekt; de dikke darmen waren met foortgelyke flym overtoogen. De lever

was

[ocr errors]

was geheel ontaart; van boven was fy aan het middenrif, van onderen aan den twaalf-vingerigen en kartel- darm gegroeit, byna eens zoo groot, als natuurlyk is, ftrekkende zich tot aan de milt en navel uit. De regter lobbe was geheel verteert, en met oneindig veele, meer dan 600., water-blaasjes gevult, fommigen van deezen waren zoo groot, als een hoener anderen als een duiven-ey, de kleinfte, als een erwt. Derzelver vlieten waren zeer dun, en 't geen daar in bevat was, als het water vani het bloed, doch een weinig taayer. Uit alles bleek, dat er eene groote verzweering in de lever moeft geweeft zyn, waar uit het vogt zich in den buik had uitgeftort, en de gal, als ook de flym, waar mede de darmen bedekt waren, gekomen was. Uit de tegenwoordigheid der waterblaasjes was duidelyk af te neemen, dat de verzweering vry oud was, fchoon de lyder daar van, wegens het geringe gevoel der lever, weinig ongemak gehad had. De galblaas was Pag. 300. famen gegroeit. In de Capfula Giffonii waren veele verharde klieren, en aldaar waren de deelen wonderlyk famen vereenigt. De regter long was aan het borft-vlies gegroeit, van onderen verhard. De flinker holligheid van het hart, en de groote flagader was, tot derzelver verdeeling in den buik, famen getrokken. In de regter bolligheid van het hart, en in de bovenfte en onderfte holle- ader waren nauwelyks agt oncen Pag. 301. bloed. De water blaasjes zyn, volgens de gedagte van den Schryver, ontstaan door eene ophooping der vogten in de water- vaten, welke gedrukt zyn. Hy heeft water-blaasjes zien komen uit de boyenfte regter holligheid van de F 5 kaak

[ocr errors]

Pag.305.

kaak, zynde de eene kies geheel hol en ver teert; de lyder klaagde over eene drukkende en knagende pyn, welke veroorzaakte, dat hy de kies liet uittrekken, waarop veel etter en water-blaasjes uit de holligheid van de kaak volgde.

In een kind van agt of tien weeken heeft de Schryver den rugge-graat gefpleeten gevonden; by wierd daar by geroepen, om de operatie, welke een onkundige daar op wilde verrigten, by te woonen. Hy raadde dezelve af, om dat die door eenen onvermydelyken dood moeft gevolgd worden. Men leide een zagt compres op het gezwel, en deed daar over eenen zwagtel. Het kind verergerde van tyd tot tyd, en ftierf eindelyk; hy opende hetzelve na den dood, Pag. 308. en liet het gebrek uittekenen. Het zelve word volgens fyne gedagte gebooren, door eene kwaa de legging van het kind in de baarmoeder.

Pag. 313.

Dit deel word beflooten met de beschryving van eene wanstaltige vrugt, welke met een welgemaakt kind, omtrent in de fesde maand, dood ter waereld kwam. Het hoofd alleen was tegennatuurlyk, de neus ontbrak, en in plaatse van denzelven zat een groot oog, waar aan de oogleden en traanwegen ontbraken. De oogappel was in de midden; de regenboog fcheen uit twee deelen famengefteld te zyn. Boven dit oog onder aan het voorhoofds-been was een lang buisje, welk omtrent vier leinen breed was, van vooren open, doch van agteren geflooten. De oogbol beftondt uit even veel vliefen, als gewoonlyk. De fpieren van het oog waren niet wel van een te fcheiden. De gezicht

gezicht-zenuw was dubbeld, en kwam van ag- Pag. 316. teren op twee plaatfen in het oog, doch beiden waren fy zeer klein en teder. De hollig heid waar in het oog lag, was alleenlyk ge maakt uit het voorhoofds-been, en de boveníte kaak-beenderen; want het zeef- been, de neusbeentjes, en de officula unguis ontbraken. Deeze holligheid nam de plaats van den neus in. Het buisje, welk aan het voorhoofd zat, beftond, behalven uit de huid, waar mede het van binnen en van buiten bekleed was, ook uit een dun kraakbeen, welk aan het voorhoofds-been vereenigt was op die plaats, alwaar de neusbeentjes gemeenlyk aan hetzelve vaft zyn. Binnen in het hoofd waren ook veele tegennatuurlykheden. In den buik hadden de inge- Pag. 318. wanden eene verkeerde legging. De milt was in twee stukken verdeeld.

[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]

I X.

Practical Obfervations concerning the cure of the Venereal Difeafe by Mercurials.To which is added a Letter to PETER COLLINSON, Efq. F. R. S. containing an account of an Ear of Dog's Grasf, that was fwallowed by a Child, and afterwarts discharged on its Back. By JONATHAN WATHEN, Surgeon. London. Printed for J. Rivington and C. Henderfon. 1765. 8°. plag. 61.

d. i.

Aanmerkingen omtrent de geneezing der Venus-ziekte door kwik-middelen. Hier by is gevoegd een brief aan P. COLLINSON, bevattende het berigt van een kind, welk een air van hondsgras doorgeflikt heeft, en naderhand door den rug wederom is kwytgeraakt. Door J. WATHEŊ.

aar het bekend is, dat de kwik, en de

Daamiddelen, uit denzelven bereid, het

voornaamfte, zoo niet het eenigste, middel zyn, waar op men zich, ten minften hier ta Lande, in het geneezen van de Lues Venerea, zoude konnen verlaaten, heeft de Hr. WATHEN noodig geoordeeld, fyne waarneemingen aangaande deeze middelen waereldkundig te maa

ken.

« VorigeDoorgaan »