Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

menfch, door vergift, nadeel aangebragt word, men zulks niet voor toverey houden moet, en by die gelegenheid verhaalt, dat eene, hem welbekende vrouw, in een jaar, wanneer 'er veel lolium gegroeit was, hetzelve had laaten uittrekken, maar uit gierigheid het uitgetrokken koorn onder ander vermengt had, en vervolgens gemaalen, en tot brood gebakken, aan de Dor. fchers gegeeven had, welke daar van eerft onzinnig geworden, en vervolgens in eenen diepen en langduurigen flaap vervallen waren. Ook dit geval bewyft niets van het Moederkoorn.

13.

In het midden van de voorige eeuw, kort na het einde van den dertig jaarigen oorlog, openbaarden zich in Duitschland, op veele plaatfen, befmettende ziekten, welke met de §. II. befchreeven kriewelziekten grooter overeenkomft hadden, en door de Geneesheeren van de, toen de overhand neemende, fcheurbuik afgeleid wierd. Zeker Geneesheer te Leipzig, DRAWITZ, schreef toen fyn nuttig tractaatje over de fcheurbuik, waar in hy het onder. fcheid der pynen, daar door verwekt wordende, en die, welke de jigt voortbrengt, onderzoekt. Hy melt ook, in het voorbygaan, dat deeze kriewelziekte niet van de fcheurbuik ontftaat, maar veel eer kenmerken draagt van genoten vergift, giffende, dat hetzelve in de meelfpyfen te zoeken zy, waar by hy fpreekt van het Moederkoorn, als eene mogelyke zaak, waar in eenig vergift zyn kon, doch by de gis fing heeft hy het gelaaten.

[ocr errors]

14.

RUD. JAC. CAMERARIUS te Tubingen beschreef in Act. N. C. anni 1690. eene ziekte, welke toen in het Wurtenburgfche veele men fchen aantafte, als fy brey of foortgelyke fpy fen van haver-meel gegeeten hadden; fy kreegen draajingen in het hoofd, wierden als dronken, kreegen koortfen, fliepen een of meêr dagen, bleeven nog eenigen tyd kragteloos, en wierden dan weder beter. Hy toont, dat de ziekte aan het lolium moeft worden toegefchreeven, 't welk hy by die gelegenheid fraay befchryft, doch van het Moederkoorn zegt hy niets.

[ocr errors]

15.

In het begin van deeze eeuw beschreef de beroemde FREDERIK HOFFMANN te Halle, in eene Differtatie, welke vervolgens in fyne werken ingelyft is, de kriewel-ziekte, onder den naam van motus Spasmodici vagi, en befchuldigde daar niet alleen het lolium, maar fprak ook, op het gezag van DRAWITZ, van het Moederkoorn, doch maar met weinig woorden, en zonder eenige byzondere omftandigheid aan te toonen. Ten minften is 'er van de agt aangehaalde ge, vallen geen een, dat met de allergeringste waarfchynelykheid daar toe zoude konnen gebragt worden; en intuffchen is het gezegde van deezen beroemden Hoogleeraar dikwils tegen het Moederkoorn aangehaald.

16.

Deeze zyn de voornaamfte der oude getuige

[ocr errors]
[ocr errors]

niffen, waar op de gedagte van de groote nadeelen van het Moederkoorn gegrond is. Uit dezelven volgt verder niets, dan alleen dit, dat, als het uitgemaakt ware, dat het Moederkoorn waarlyk eene vergiftige eigenschap hadde, men alsdan bevoegt zyn zoude, eenige der befchreeve ziekten daar aan toe daar aan toe te fchryven. Doch fy konnen niet aangezien worden, als bewyfen om de schadelykheid van het zelve daar uit te bepaalen; want de woorden frumentum corruptum, bedorven koorn, waar van zich de Marburgfche Geneesheeren bediend hebben, betekend geheel iets anders, namentlyk koorn, dat langen tyd in de Magazynen gelegen heeft, by eenen natten oogst half uitgegroeit, nat in de schuuren gebragt, muf en stinkend geworden is, of dat met haver, lolium, of ander onkruid met erweten, groote boonen vermengt, tot brood gebruikt word. SIMON PAULI merkt aan, dat, als in den Oogft de Rogge langen tyd in de lugt en het nat leggen moet, vooral als de daarop volgende winter zagt is, in het voorjaar zeer dikwils kwaadaartige koortfen volgen: quadr. Bot. p. 136., waar mede ook de waarneemingen der oudere Geneesheeren overeenftemmen. In zulke natte jaaren groeit 'er allerhande onkruit, dat in drooge jaaren verftikt, en het is ook bezwaarlyk te ontkennen, dat het Moederkoorn, als het in eene groote quantiteit onder de Rogge gemengt, en langen tyd gegeeten word, het voedfel verflimmerd. Doch tot hier toe heb ik flegts willen toonen, dat de oude gevallen, waar op men zich by de befchuldiging van dit koorn beroept, dat geen niet bewyfen, wat fy bewyfen moe

ES..

[ocr errors]

ften,

ften, dewyl in de aangehaalde plaatfen daar van niet gefprooken word, ja de oude Schryvers zelfs geen woord daar van hebben aangetekend. Men moet derhalven de laatere aanhooren; en deeze vindt men by een gebragt in Breslauer Sammlungen vom Fabr 1717 en 1723, weshalven ik, om de wydlopigheid te vermeiden, ook alleen dat geene zal aanhaalen, 't welk zeker en bepaalt is.

17.

Ik kom derhalven nader tot de eigentlyke verklaagers van dit koorn; en van deeze zyn de eerfte in Vrankryk geweeft. Als in het jaar 1666, de, nog tegenwoordig bloeyende, Academie der Weetenschappen, haar begin nam, zoo zorgde fy ook onder andere pryfenswaerdige zaaken, uit de verfcheide Provintien van dat Koningryk te verfamelen de hiftorie van de lugtgefteldheid, miswaffen, heerfchende ziekten en foortgelyke verfchyningen, welke fy ten algemeenen nutte bekend maakte. In het jaar1675 wierd, onder anderen, door eenen haarer Leden, den Heere PERRAULT aan de Academie bekend gemaakt, dat, wanneer hy kort te vooren door het Landschap Sologne, in de Provintie Orleans had gereift, van eenige Geneesheeren en Heelmeefters vernomen had, dat aldaar dé Rogge fomtyds tot bederving overging, dat, namentlyk, daar aan lange, uitwendig zwarte, inwendig tamelyk witte korrels groeiden, wel van hart meel, doch van dezelfde fmaak als de gemeene Rogge, in welker onderste gedeel. te eene ftoffe bevat wierd, zoo zoet als ho

*

nig (a), en dat het brood daar van gebakken, het vuur veroorzaakte, ja de menfchen, die het aten, de leden deed afvallen. Te gelyk verhaal. de de Hr. BOURDELIN, een ander Medelid, dat hy reeds in het jaar te vooren (1674) het. zelfde te Montargis, insgelyks in de Provintie Orleans gehoord had. De Academie verzogt toen haar' Medearbeider, den Hr. DODART, deeze zaak nauwkeurig er te onderzoeken, dees fchreef aan de Geneesheeren BELLEY te Blois, DUBE te Montargis, en TUILLERS te Angerz. Van de twee eerften kwam geen berigt, behal ven dat van Montargis een vertoog van een' oud Heelmeefter, CHATTON, overgezonden wierd, van den volgenden inhoud. Dit koorn groeit op deeze plaatfen alle jaaren, vooral op ligte en zanderige gronden, als op een nat voor jaar een fchielyke hitte volgt. Als weinig van hetzelve onder de andere rogge is, dan brengt het geen nadeel aan; en word onder het brood gebakken en gegeeten, welk brood in fmaak noch beeter noch flimmer is, als ander brood: zederd dertig jaaren wift hy, dat het driemaalen in eene groote hoeveelheid geweeft was, en in deeze drie jaaren hadden altyd kwaadaartige ziekten geregeerd; doch het bragt dan alleen nadeel aan, als het brood verfch gegeten wierd, maar was onfchadelyk, als het droog was (b). Zoo

[ocr errors]

(a) Deeze omftandigheid, dat het onderfte gedeelte van het Moederkoorn een' hoonigdroppel bevat, is, voor zoo verre ik weet, naderhand niet wederom bemerkt, doch men behoort, daar aan te denken, want mogelyk is deeze honigdroppel het vergift.

(8) Dit is insgelyks merkwaardig, doch ook het

goe

« VorigeDoorgaan »