Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

MECHELEN, Lischbloeme: Spes mea Christus, de Vianen III 2, VII 10.
MEENEN, Hopen Broeders: ...? VII 9.

MERCXEM, Ridderspore: Hope gheeft troost III 6.

Voorts de volgende onvolledige opgaven :

??, Pencé [te Leuven ?] : Niet sonder liefde III 10.
??,...?...: Godts kercke blijft inder eeuwicheyt I6, VI 4;

[ocr errors][merged small]

Doerden huysman ghelijck III 31 : - Tis Godts behaghen IV, 4; toe in tijts, Lems IV 23, VIII 11; Jan Crupenninck V 2. ? ?, ...?...: ?? HI 19, III 29, IV 13, IV 15, IV 21.

[blocks in formation]

Een blik op deze auteurslijst doet zien, dat er zoo goed als zeker slechts een betrekkelijk klein gedeelte van de ingekomen dichtwerken in de ons thans bekende boekjes zijn bewaard. Immers in het algemeen brengt de gewoonte bij de rederijkersprijsvragen mede, dat elk inzender, hetzij elk dichter persoonlijk of althans elke kamer, toch alle gestelde vragen beantwoordde. Slechts bij enkelen vinden wij een bijna, bij geen een geheel volledige reeks. Nu is het op grond hiervan natuurlijk niet met zekerheid uit te maken hoeveel ons nog ontbreekt, en ook weten wij niet of alle inzendingen gedrukt zijn, maar wel is er groote kans dat boekjes, die wellicht nog elders zullen worden aangetroffen, wederom andere stukken bevatten. Over de prijswinners vinden wij niets vermeld.

Een merkwaardig gedeelte van den inhoud der boekjes vormt nog de muziek bij de liedekens. Het zou overbodig zijn hier uit te weiden over het belang van voluit in muzieknoten meegedeelde liedwijzen, die immers in de liederboeken der XVI eeuw betrekkelijk zeldzaam zijn. Daar de liedekens gewoonlijk ook een wijsaanduiding hebben, die dus verwijst naar een destijds bekend lied, verschaft de muziek ons gegevens die ook voor de geschiedenis van dat vaak belangrijker lied gewichtig kunnen zijn. Zoo bracht de muziek der Wyse van Conde in LS den oudsten bekenden vorm der melodie van het Wilhelmuslied aan het licht 1).

1) Men vergelijke hierover mijn opstellen in Tijdschr. v. Ned. taal- en letterk. XL, 1921, blz. 264 vlg., Het Boek 1922, blz. 137 vlg., Archif für Musikwissenschaft 1923, heft IV, en de derde uitgave van Fl. van Duyse's verhandeling over het Wilhelmus van Nassouwe ('s Gravenhage 1923) blz. X vlg., 3 vig.

Onder de wijsaanduidingen vinden wij vier Fransche met de muziek: Le fillez de Barbentine VII 1; — Dames qui au playsanDansons, soyons de hait VII 4;

son VII 2; VIII 11.

[ocr errors]

Wyse van Conde

Voorts treft men hier met muzieknoten de volgende Nederlandsche wijzen aan: Meysken wildy u eerken vercoopen VII 3; Schoon lief wat macht u baten VIII 2; ~ Hy sey hy sou my trouwen VIII 3; Regeert u na den tijt VIII 4; Ghy jonghe meyskens van auontueren VIII 5; — Ick segghe adieu VIII 9; O triumphante vrouwe VIII 10.

[ocr errors]

[ocr errors]

Dan zonder muziek: Het spruyten sMeys virtuyten VII 6; — Christus kercke soet oft den tijt is hier dat elck VII 7; - Rijst wt den slaep nu niet en waect VII 8 ; O bloeyende iuecht ionghe notabel sinnen VIII 8; - Wy cloec en fier gheselleken van der banck VIII 12; - Jerusalem hoort des Heeren woort VIII 13; wyse vanden willecom van het lantjuweel, byden Violieren tot Antwerpen ghesonghen VIII 14; - Op u betrouwe ick Heere etc VIII 15.

Tenslotte vindt men muzieknoten zonder een wijsaanduiding bij VII 5, 9, 10, 11 en VIII 1, 6, 7.

Thans dient nog iets te worden meegedeeld over een drietal berijmde stukken, die tot den inhoud der boekjes behooren, hoewel zij geen eigenlijke antwoorden zijn op de gestelde vragen.

Het eerste zijn de twaalf twee-regelige spreuken, die steeds op de keerzijde van het titeltje der eerste rubriek voorkomen en ook betrekking hebben op den inhoud dier vraag. Zij zijn in alle boekjes (behalve H, dat deze rubriek mist) gelijkluidend; het eenige verschil in den tekst vond ik in het tiende distichon, dat overal behalve in HR luidt:

Soo noodich de kerk,, Profytich als dbroot, soet,

Om datmen seer sterc wis Gods woort daer leert bloot,, vroet.

[ocr errors]

Hier gaat het binnenrijm mank; HR heeft het beter:

Soo noodich de kerck is... enz.

Het tweede is de eigenaardige afdeeling met het opschrift Hoe hem een yeghelijck behoort gherust te houden in synen roepe ofte

staet, die op het inhoudsblaadje als n' 7 wordt gesteld, echter steeds aan het eind der boekjes, na de twee afdeelingen met liedekens wordt aangetroffen (alleen in W is het gelijk reeds vermeld op de 7 plaats ingebonden). Blijkens de bedreiging aan de nadrukkers van,, deze Refereynen ende Liedekens" (zie boven blz. 5), die er steeds onder staat gedrukt, was zij er ook toe bestemd om het besluit van het boekje te vormen. Zelf bevat de afdeeling refereynen noch liedekens, doch een reeks beschouwingen in ongeregelde versjes over het opgegeven onderwerp. In de exemplaren op losse velletjes (groep I) vindt men hierbij in margine om beurten de aanduidingen Jennetbloemk. en Corenbloemk., waaruit valt op te maken dat de verzen als een samenspraak tusschen de rederijkerskamers de Jennette van Lier en de Corenbloem van Brussel zijn te beschouwen. Wat een dergelijke samenspraak met de Antwerpsche loterij te maken kan hebben is voorloopig een raadsel. Het lijkt niet onwaarschijnlijk, dat zij inderdaad van een anderen rederijkerswedstrijd afkomstig is, en slechts bij deze gelegenheid gedrukt, om met haar vredelievenden inhoud als een stichtelijk besluit aan de boekjes der loterij te worden toegevoegd. Gelijk ik in Het Boek 1922 blz. 133 vlg. uitvoeriger uiteen zette, zou het zeer wel mogelijk zijn dat wij hierin een, op de knie " gedicht slotnummer kunnen herkennen van het Prinsfeest der Brusselsche Corenbloem in 1562. Daar toch was de Corenbloem gastvrouw, de Jennette van Lier winster van den hoogsten prijs en ook de vraag van het feest .. Wat dat de Landen can houden in Rusten“ past geheel bij het in den dialoog behandelde onderwerp. Dit is echter niets meer dan een gissing, daar de bundel der werken van het bedoelde Prinsfeest gedrukt is en niets van deze samenspraak bevat. Opmerkelijk is dat de aanwijzingen der sprekende kamers in de andere drukken (groep II en III) verdwenen zijn.

Het derde hier nog te noemen stuk is Salomons Ghebet, dat gelijk boven (blz. 7-9) reeds werd vermeld in enkele exemplaren van groep I en in die van groep III voorkomt. Het staat geheel op zich zelf, los van de prijsvragen, en is steeds geplaatst nog na de hiervoor besproken slotafdeeling, Wackernagel heeft het in zijn reeds genoemd werk „Lieder der niederländischen Reformierten “ op blz. 18 afgedrukt.

[ocr errors]

Over de volgorde waarin de verschillende drukken verschenen valt niet veel met zekerheid te zeggen. De gedichten zullen alle ingeleverd zijn voor eind April 1574, de dagteekening der approbatie; één gedicht in AS draagt het jaartal 1573. De kerkmeesters, die hun opdracht aan den bisschop dateeren 22 Mei 1574, spreken in hun .. tot den leser" van de wijze van uitgeven: het heeft hun goed gedacht „, een deel in een masse te redigeren ende int licht bringhen, hopende corts de reste oock te laten wtgaen, consent daer toe vercreghen hebbende“. Wat echter de eerste „, masse“ en wat de reste" is blijkt nergens, daar steeds hetzelfde voorwerk werd herdrukt. De eigenaardigheden van groep I, de druk op losse velletjes, de vermelding der kamernamen in de slotrubriek, doen wel vermoeden dat dit de eerste oplaag is geweest. Groep II, die de kamernamen mist en de aangewezen verbetering heeft in de twaalf disticha, moet dan blijkens het jaartal spoedig gevolgd of gelijktijdig tot stand gekomen zijn; in elk geval zijn de losse titeltjes en het inhoudsblaadje, die bij dit zetsel behooren, ook in de exemplaren van groep I gebezigd. Groep III vertoont het jaartal 1575 en is dus vermoedelijk later gedrukt.

Wij wezen er reeds op dat de auteurslijst het bestaan van nog veel meer antwoorden op de acht gestelde vragen doet vermoeden. Het zal dus de moeite loonen naar nog meer exemplaren te zoeken. In het bijzonder voor de Belgische bibliotheken zou een nauwkeurig onderzoek nog zeker te wenschen zijn. Moge dit opstel er toe bijdragen om de belangstelling in deze richting te leiden en nog veel aanvullingen aan het licht te doen komen.

ROTTERDAM

F. KOSSMANN.

LES RAPPORTS ENTRE B. ARIAS MONTANUS ET H. JANSEN BARREFELT (HIËL)

par MAURICE SABBE.

Dans son bel ouvrage sur Plantin 1) Max Rooses consacre un chapitre particulièrement intéressant aux relations de l'archi-typographe anversois avec les réformés.

Il y étudie les éditions plantiniennes qui avaient une tendance hétérodoxe ou que l'on soupçonnait d'en avoir une, et fait ressortir que l'impression de ces ouvrages n'eut pas pour Plantin de suites trop graves, vu qu'il parvenait régulièrement à en imputer la faute à d'autres et à faire reconnaître son orthodoxie catholique.

Rooses estime cependant que Plantin avait des sympathies pour les idées de la réforme et étaye son opinion en appuyant sur le fait que l'imprimeur anversois faisait partie sans aucun doute de la secte de la Famille de la Charité, d'abord sous Henri Niclaes, le fondateur du groupe, plus tard sous Henri Jansen, qui se fit appeler aussi Hiël ou Barrefelt et qui se sépara d'Henri Niclaes vers 1573. 2)

Nous avons examiné à notre tour le problème des convictions religieuses de Plantin 3) et nous sommes arrivés à la conclusion que le maître du Compas d'or tout en étant affilié à la Famille de la Charité et tout en suivant plus tard Hiël, pouvait se croire un catholique impeccable et parfaitement orthodoxe.

Henri Niclaes a déclaré avec insistance que ses partisans pouvaient rester fidèles aux conceptions et aux pratiques du catholicisme, et lui-même se proclamait toujours un fils soumis et fidèle de l'église de Rome. Hiël fit de semblables déclarations d'une façon tout aussi nette et catégorique. 4)

Et si l'on peut accuser H. Niclaes, comme Rooses le fait 5),

1) Anvers, Zazzarini & Cie, 1913.

2) B. Becker: Thierry Coornhert et Christophe Plantin (Le Compas d'Or, 1923, p. 97).

3) Uit het Plantijnsche Huis, Anvers, V. Resseler, 1923, p. 19.

4) Dr F. Nippold : Heinrich Niclaes und das Haus der Liebe (Zeitschrift für die historische Theologie 1862. Gotha, F. A. Perthes). Cf. Arnold: Kirchen und KetzerHistorien.

5) Plantin, op. cit., p. 48.

« VorigeDoorgaan »