Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

der Saksen, later COLUMBANUS onder de noordelijke Picten werkzaam was, waagde zich nog geen prediker des evangelie's onder de heidensche overwinnaars, maar bleven deze hunne oude Odinsdienst behouden, zoo als zij die uit hun vaderland hadden medegebragt. Het was GREGORIUS de Groote, die het eerst het oog op hen vestigde. De ontmoeting van enkele Angelsaksische slaven te Rome, zoo als BEDA verhaalt (1), bragt hem tot het besluit, nog vóór hij den pausselijken stoel beklommen had, de bekeering van dit volk te beproeven, en, hoewel zelf daarin verhinderd, was hij naauwelijks tot Paus verheven, of hij zond AUGUSTINUS, een Bededictijner monnik, met 40 anderen naar Engeland, om daar het Christendom te verkondigen. In 596 kwamen deze aan bij den toen magtigen Koning van Kent, AETHELBERT, die, gehuwd met eene Frankische vorstin, BERTHA, door deze reeds met het Christendom bekend was geworden (2), en weldra zelf met velen zijner edelen en zijns volks den predikers gehoor verleende en het Christendom aannam (3). Zoo was de magtigste onder al de Saksische vorsten op dat oogenblik voor het Christendom gewonnen, en weldra deed zich nu ook daarvan min of meer de invloed op den regtstoestand gevoelen. Natuurlijk was toch het streven der Christelijke zendelingen ook daarop ge rigt, om zoo veel mogelijk orde, veiligheid en beschaving te bevorderen. Eerst bragten zij waarschijnlijk het letterschrift in gebruik, ter vervanging der Noordsche runen, en door hen werden de eerste verordeningen en boetregisters opgeteekend, bestemd om, door vaste regeling der breuken, willekeur voor te komen en vrede en rust te bevorderen. Juist hetzelfde had hier plaats, wat bij zoo vele andere Germaansche stammen: deeerste bewijzen van ontwikkeling en beschaving vertoonden zich in de opteekening der oudere volksgebruiken en boetregisters, ten einde daar vaste regels te scheppen, waar orde en veiligheid die het meest vorderden en de ruwheid des

(1) Beda, I, 25–33.

(2) GREGORII Magni Epist., IX, 19.

(3) TURNER, History of the Anglo-Saxons, III, ch. 6.

volks die het dringendst eischte. Het is van dezen Koning AETHELBERT, dat BEDA (1) zegt: "qui inter cetera bona, quae genti suae consulendo conferebat, etiam decreta illi judiciorum juxta exempla Romanorum, cum consilio sapientium constituit, quae conscripta Anglorum sermone hactenus habentur et observantur ab ea," en de verwijzing naar het voorbeeld der Romeinen, dat wel op de kerkelijke canones zal toe te passen zijn, die de geestelijken medebragten, toont ons, dat men bij de opteekening der decreta judiciorum deze tot voorbeeld nam. Op de regtsdagen vast gesteld en aangenomen door de aanzienlijken en wijzen (2), zoo als zij nu waren in schrift gesteld, misschien gewijzigd en vermeerderd, waren zij de oudste, de eerste wetten der Angelsaksen, niet in de vreemde taal, alleen den van elders komenden geestelijken verstaanbaar, maar in de taal des volks voor ieder duidelijk geschreven, en opdat het niet vergeten zou worden, dat deze opteekening en vaststelling onder den eersten Christen koning en tijdens den eersten Christen zendeling hier plaats vond, schreef men er boven: "Dit zijn de doemen, die koning AETHELBERT vaststelde in AUGUSTINUS dagen."

Vóór 614, toen AUGUSTINUS stierf, zijn dus deze oudste wetten vast gesteld, en geen redelijken twijfel aan de echtheid kunnen wij voeden, als wij die in de latere verordeningen aangehaald en reeds door BEDA, blijkens de door hem vermelde bepalingen, aangewezen zien, al is ons dan ook de tekst slechts in één enkel HS., uit dit begin der 12° eeuw, den Codex Roffensis, bewaard en waarschijnlijk de taal daarin reeds naar het gebruik van een' lateren tijd gewijzigd. Zoo als AETHELBERT's wetten nu ons overig zijn, vormen zij eene reeks van negentig bepalingen, die allen op het strafregt be trekking hebben. Te regt heeft MAURER reeds opgemerkt (3) ̧ dat wij in dit strafregt der Angelsaksen juist die zelfde ont

(1) II, 5.

(2) Bij de sapientes (witan), hier vermeld, denke men aan de sapientes in de lex Frisionum.

(3) Krit. Ueberschau, III, S. 35.

wikkeling ontdekken, die bij de Germaansche volksstammen. algemeen plaats vond, "die Friedlosigkeit," zegt hij, "und das Fehderecht spielen in demselben noch immer ihre Rollen, sie haben aber aufgehört das bestimmende Moment für das criminalrechtliche System zu sein. Ueberwiegend machen sich in diesen die Compositionen geltend, aber neben und hinter diesen stehen bereits auch in ziemlicher Ausdehnung wahre Strafen." Oorspronkelijk toch schijnt het aan ieder overgelaten geweest te zijn, zich regt te verschaffen van den beleediger of aanrander, waarbij dan bloedverwanten, magen en dorpsgenooten de natuurlijke bondgenooten en helpers waren van hem, die onregt meende geleden te hebben of beleedigd te zijn, vooral ook bij den naauwen band, die allen, die tot hetzelfde geslacht behoorden, vereenigde. Deze toestand moest zich echter wijzigen, waar eene meer geordende zamenwoning ontstond, waar het aller belang vorderde, dat algemeene vrede bewaard, openbare veiligheid allen gewaarborgd bleef. Daar moest de aanranding van een als tegen aller veiligheid gerigt worden beschouwd, en hij, die het regt weigerde en de rust verstoorde, moest zich, als een vredebreker, door allen vervolgd zien; waar hij echter aan den anderen kant voldoende vergoeding aanbood en zich aan aller uitspraken onderwierp, daar moest hij bescherming vinden tegen eenen beleedigden, die, al te wraakgierig, die vergoeding weigerde aan te nemen. Zoo werd de vredeloos gewordene als een openbare vijand aan aller vervolging bloot gesteld, hem behoefde niemand vrede te houden, hem te vervolgen was ieder verpligt; maar zoo werd ook hij beschermd, wiens misdaad minder gevaarlijk, wiens schuld minder groot geacht werd, en hij in de gelegenheid gesteld zijnen vrede te herkrijgen, zoo hij namelijk zich aan de uitspraak van allen onderwerpen en de boete betalen wilde aan den beleedigde en het vredegeld, voor den geschonden vrede, aanbood. Ziet daar den oorsprong der compositiones. Het eerst wel alleen bij kleinere misdaden en mindere overtredingen toegelaten, maar later, al verder en verder uitgebreid, vast gesteld en geregeld, traden zij in de plaats der vervolging en de schuldige vond er het middel in, om zich weder beveiligd

en bevredigd te zien. Vooreerst ontstond nu de onderscheiding tusschen zulke misdaden en overtredingen, die afkoopbaar werden geacht, en bij welke derhalve eerst den dader de gelegenheid moest worden gegeven, om, zoo het door hem gepleegde feit bewezen werd, door aanbieding van compositio verdere bemoeijelijking te ontgaan, en andere euveldaden, die, bijzonder zwaar en gevaarlijk, nu als vredebraak in het bijzonder gekenmerkt waren en bij welke geene boete of betering vermogt te worden gegeven, maar die den dader terstond vredeloos maakten, en aan de algemeene vervolging bloot stelden, waaraan slechts buitengewone tusschenkomst hem vermogt te onttrekken. Was bij deze laatste derhalve slechts in de vlugt voor den misdadiger heil te vinden, als hij zich met zijne vrienden en helpers niet sterk genoeg achtte, om zich buiten het volksverband staande te houden, had hij door zijne daad zijn leven en bezitting verbeurd, zoo die daad bewezen. was, die vredeloosheid verkreeg het karakter eener openbare straf, waaraan hij zich bloot stelde door het plegen der misdaad. De vervolging daarentegen bij mindere misdrijven, voor afkoop vatbaar, bleef nu nog slechts geoorloofd tegen over hem, die den afkoop weigerde, en werd zelve eene schennis van den openbaren vrede, als zij daarbij plaats vond anders, dan tegen hem, die weigerde voor het gerigt te verschijnen en de compositio te voldoen, deze slechts vermogt men nu in de eerste plaats te vorderen, maar op deze had dan nu ook de beleedigde regt.

Natuurlijk openbaarde de invloed des Christendoms zich vooral daarin, dat men het gebied der compositiones aan den eenen kant meer en meer uitbreidde, opdat onderzoek, oor¬ deel en regt hoe langer hoe meer de plaats zouden innemen van verzet, geweld en wraak. Daartoe werden die composi tiones steeds naauwkeuriger geregeld en vast gesteld, terwijl, aan den anderen kant, vredeloosheid tot eene straf werd, of door eigenlijke straffen werd vervangen, vervolgd door hem, dien de handhaving van den vrede was toevertrouwd, en alleen en uitsluitend op den misdadiger toe te passen, wiens bloedverwanten niet langer voor zijne misdaad of hare ge

volgen aansprakelijk werden geacht, zoo als zij oorspronkelijk wel in zijne vredeloosheid hadden gedeeld. Straf in de plaats van vredeloosheid en naast de compositiones te plaatsen, de eigenrigting, de eigenmagtige vervolging des misdadigers, zoo veel mogelijk, af te schaffen, is het streven, dat men allerwege bemerkt bij toenemende beschaving en orde.

De oudste verordeningen van AETHELBERT bevatten nog niet anders dan bepalingen van de hoegrootheid der compositio bij verschillende misdrijven tegen personen en goederen, en leveren ons dus een overzigt van de toen in het koningrijk Kent daarvoor vatbaar geachte feiten, bij welke men zich met geld kon vrij maken, zeker ook nog een vredegeld aan den vorst betalende. Reeds die vast-stelling en regeling der compositiones was voorzeker eene poging tot krachtiger beperking van bijzondere veete en vervolging.

Na de algemeene bepalingen, dat kerkengoed twaalf maal, bisschopsgoed elf maal, priestergoed negen maal, diaconengoed zes maal, geestelijken goed drie maal vergoed, kerkenen klooster-vrede twee maal geboet moet worden, bepalingen, die ons den invloed der geestelijkheid bij de zamenstelling duidelijk aantoonen, wordt in de eerste plaats, § 2-12, over zulke daden, die tevens eene beleediging des konings bevatten, gehandeld, daarna over velerlei soort van beleedigingen aan ligchaam en goed. De bepaling van de grootte der compositio hangt daarbij van den stand des beleedigden af, zoodat hetzelfde feit, bedreven tegen eenen ceorl of vrijen man tegen eenen eorl, edele, of tegen den koning, met 6, 12 en 50 schellingen geboet (1) werd. Bij den onvrije, hing het van zijn' beteren of minderen stand af (2). Overigens was de boete bij doodslag eens vrijen op 100 schellingen bepaald, waarvan 20 bij het open graf, ten bewijze, dat men bereid was te betalen, de overige binnen 40 nachten moesten voldaan worden; was het een edele, zoo werd die som naar evenredigheid verhoogd, bij den onvrijen verlaagd; moord daar

(1) § 8, 15, 16 en 14, 5, 10, 13, 17. (2) § 26.

« VorigeDoorgaan »