Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

Kerk heet, en ten jare 1414 door Willem Eggert, Heer van Purmerende, was aangelegd geworden..

Ook gedurende de heerschappij van dezen Hertog, had Am sterdam, welke sinds het jaar 1419 zijne zijde hield, met vijandelijke en andere rampen te worstelen.

De steden Utrecht en Amersfoort zich met de Hoekschen verbonden hebbende, om den Hertog en de steden, aan hem verbonden, afbreuk te doen, kwamen voor de stad, waardoor zij groot gevaar liep te worden overrompeld, dat nogtans werd verhoed, alhoewel die van Utrecht veel buit maakten, en meer dan twee honderd gevangenen medevoerden. Eene tweede ramp, de eerste ver overtreffende, benaauwde haar op Zondag, den drie en twintigsten April 1421, door het ontstaan van eenen brand, die meer dan een derde gedeelte der stad verslond. Deze brand woedde van de Nieuwe Kerk, langs het Stadhuis, door de Kalverstraat, tot aan de Bindwijkerpoort, (waar nu de Ossensluis ligt) vernielende dus de voornaamste gebouwen, als de gemelde Kerk, het Stadhuis, het H. Geest-Gasthuis, de kapel der Heilige Stede, het Begijnhof met deszelfs Kapel, en een aanzienlijk getal andere gebouwen en woningen.

Dit lezende moet men zich verwonderen, dat de stad den moed behield, om aan deze vernielende ramp het hoofd te bieden, en echter is dit zoo. Zij ging steeds vooruit, ondanks moeijelijke geschillen, zoo wel buiten als binnen het land ; ondanks de opofferingen, om zich op Utrecht te wreken, en toonde bij het overlijden van Jan van Beijeren, die den eersten Januarij des jaars 1425 stierf, dat zij hare regten wist te verdedigen.

Reeds meermalen gewag hebbende gemaakt van een Stadhuis zonder te melden, waar en wanneer het werd gesticht, willen wij er hier een oogenblik bij stil staan.

Zeker is het, dat er in het begin der vijftiende eeuw een Stadhuis in de gedaante zoo als het zich hier vertoont, op den Dam stond. Aangaande de standplaats van het eerste, (Stedehuis genoemd) en den juisten tijd, wanneer het is getimmerd,

[ocr errors]

verschillen onze geschiedschrijvers. Vermoedelijk stond het in de Kapelsteeg, nabij de Olofspoort, die in 1618 is afgebroken.

Na den dood van Jan van Beijeren werd Jan van Braband als Graaf te Amsterdam ingehuldigd, en Hertog Filips van Bourgondie aldaar als Ruwaard erkend.

Deze Ruwaard kostte de stad duur. Bij herhaling deed hij eene bede *) van eenige duizende schilden à 15 stuivers, waaraan men zich niet kon onttrekken, en vorderde in alle opzigten hulp tot den krijg, dien hij thans en in het vervolg voerde. Ook gelukte het den Ruwaard, Vrouwe Jacoba, zijnde inmiddels haar gemaal, Hertog Jan van Braband, gestorven, als bij verdrag te noodzaken, hem als erfgenaam harer landen te erkennen en hare regering genoegzaam aan hem af te staan. Dit verdrag werd den derden Julij des jaars 1428 te Delft gesloten, waarop Amsterdam den eed van getrouwheid aan Hertog Filips deed.

Doch deze Filips kwam Amsterdam, hetgeen wij zoo even zeiden, duur te staan. Heerschzuchtig van aard zijnde, voerde hij bij afwisseling oorlog met den Koning van Frankrijk en Engeland, waaruit men kan besluiten, wat de stad daartoe moest bijdragen, hoeveel hare zeevaardij daardoor te lijden had. En, of dit niet genoeg ware, ontstond er daarenboven een oorlog tusschen Holland en de koopsteden langs de Oostzee. Daar nu Amsterdam, sterker dan eenige andere Hollandsche stad, op de Oostzee handelde, spreekt het van zelf, dat het daarbij het meest moest lijden. De schade, welke het daarbij ten jare 1457 leed, wordt geschat op 50,000 goudguldens. En ondanks dit alles liet de stad Amsterdam zich gelden.

Zij zond ten jare 1440 Jan Heineszoon, Schout; Jan Klaasz. Burgemeester van Amsterdam, benevens nog vier aanzienlijke

* Ook de vorige Heeren en Graven hadden reeds dikwijls beden (dat is vragen om onderstand, hetzij in geld, goed, oorlogsbehoeften, manschappen en hetgeen men verder noodig mogt hebben) aan de stad gedaan en van haar verkregen. Van Wijn zegt: Het was een staatsregel bij de Nederlanders, dat een vrij man door niemand dan door zich zelven mogt geschat worden. Bidden (eene bede), dat is naar den spreektrant van dien tijd verzoek en om geldelijken bijstand, stond van ouds den Landsheeren vrij, gelasten mogten zij wettiglijk niet.

[ocr errors]

burgers met eene vloot naar de Oostzee, om een verdrag te bewerken, waardoor te Koppenhagen een driejarig bestand werd gesloten, dat het geledene ruim vergoedde, te meer daar zij in 1443 van Christoffel, Koning van Denemarken, vrijheid verkreeg om in Noorwegen handel te drijven. Wij mogen hier ook niet verzwijgen, dat Amsterdam, gedurende den oorlog langs de Oostzee, drie en twintig schepen van Pruissen en Lijfland veroverde, die in Zeeland, alwaar men den buit verdeelde, werden opgebragt. Zij verwekte toen reeds zoo veel ontzag op Zee, dat men op den mast der schepen een' bezem voerde, ten zinnebeeld, dat men de zee wilde schoon vegen. Van daar het versje.

[ocr errors]

d' Amstellanders kregen tot hun loon,
Dat zij veegden met den bezem schoon,
Al des vijands schepen van de Zee,

En bragten die gevangen op hun Ree.

Het veroveren dier schepen en het vernieuwen der twisten, tusschen Hoeksch- en Kabeljaauwsgezinden, verwekten weder zorg en onheil. Isabel, Hertogin van Bourgondië, die de Nederlanden, bij afwezendheid van haar' gemaal regeerde, nam het nemen der schepen euvel op, en vorderde uitkeering van het veroverde; terwijl men in de stad oproer kreeg over de keuze der regering, die destijds door de Kabeljaauwschen werd bekleed, en die men door de tegenovergestelde partij wilde zien vervangen.

Wagenaar meldt aangaande dit oproer, ten jare 1444 uitgebarsten, het volgende: » Beide partijen ijverden om een' aanhang te verkrijgen uit de burgerij. Men hield afzonderlijke vergaderingen. En eerlang raakte de gemoederea zoo zeer aan het gisten, dat de klokken getrokken werden, en het graauw en de burgers alomme op de been kwamen. Schout Klaas de Grebber werd geweldig aangevallen, en iemand, die ondernam de menigte met woorden tot bedaren te brengen, in het heetst van het oproer doodgeslagen. Een Priester, zich met het Sacrament op straat en onder den hoop begeven hebbende, was naauwelijks in staat, om het graauw een weinig tot bedaren te brengen. Vier en dertig personen, die naar men het in den

Haag begreep, deel aan het oproer gehad hadden, werden voor het hof gedagvaard."

Doch het bleef hier niet bij. Reinoud en Gijsbrecht van Brederode, door hulp der Hoeksche partij, met een groot getal gewapende manschappen bij nacht de stad ingetrokken zijnde, werden de Kabeljaauwsche regenten onverhoeds overvallen en ter stad uitgejaagd, hetgeen ten gevolge had, dat de wethouderschap werd veranderd, en uit Hoekschen zamengesteld. Maar, naauwelijks was dit ter ooren gekomen van Hertog Filips, of hij toog, hoogst verbolgen, aan het hoofd van eene gewapende magt naar de stad, met oogmerk om de Kabeljaauwsche regering te herstellen, hetgeen dan ook weldra gebeurde, alzoo de Hoeksche regering uit de stad gedreven en met zware geldboeten gestraft werd.

Ware dit zoo voortgegaan, dan voorzeker zou de stad Amsterdam nader bij haren val dan bij haren bloei geweest zijn. De voornaamste bewoners zagen dit in, en zoo kwamen beide partijen, ware het niet tot eene volkomene, dan toch tot eene aanvankelijke verzoening.

De oorlog, tusschen Filips en de Gentenaars inmiddels uit*gebarsten, was in de gevolgen alweder voordeelig ten aanzien van de stad Amsterdam. Zij verkreeg voor de gelden en manschappen, daartoe verstrekt, nieuwe privilegien, welke steeds hare grootheid moesten doen toenemen. Het ging haar, om zoo te spreken, een' geruimen tijd wel. Ja, de zon van voorspoed bestraalde haar meer en meer, en voorspelde een' staat van heil, dien men echter nog niet mogt beleven; want de noodlottige nacht tusschen den drie en vier en twintigsten Mei, des jaars 1452 dompelde de stad in diepe ellende, door het uitbarsten van een' brand, waardoor wel drie vierde gedeelten van de huizen en gebouwen in asch en puin verkeerden.

De Poort, de Torens en de Bolwerken, waren naar den kant van Utrecht vernield, benevens het Stadhuis, verscheidene Kerken en eene groote menigte koopmansgoederen, die meer waardig geschat werden, dan de verbrande huizen. Tot vergoeding der schade verkreeg de stad vrijverklaring van haar aandeel in de tienjarige bede, blijkens een' eigenhandigen

[graphic]

ST. MARGARETHA KLOOSTER EN ST. PIETERS KAPEL.

Bl. 31.

« VorigeDoorgaan »