Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

veranderden in eene kalmte die na ecne fchynbaare onverfchilligheid geleek, maar die, in de daad ver was van het te zyn:

hunne koeler wyze van denken maakten ze in staat om te overwegen wat 'er al tuffchen hen was omgegaan. De beleedigingen die te vooren zeer onmeetelyk groot gefcheenen hadden, verlooren telkens van hunne voorkomens, en fmolten wech als monsters van fneeuw, tot dat ze geheel hunne gedaante verlooren.

BEIDE gelegenheid hebbende om haar eigen gedrag na te gaan, vond ieder genoeg om zich zelven te befchuldigen, en gevolgelyk om den anderen te ontfchuldigen; en de afwezenheid overtuigde hen van 't geene zy bezwaarlyk zouden hebben willen toeftaan, indien ze by den anderen gebleeven waren.

't Goed vernuft, dat hen geen van bei den ontbrak, tans weder vry kunnende werken, had die kreegele humeurties, en ongeregelde driften, die hun ongenoegen veroorzaakt hadden, overwonnen; en de bezadigde denking gaf het geheugen gele. genheid om al de aangenaame oogenblik ken, en zoete oplettenheden die ze genoo. ten hadden, toen ze verlangde om vereenigd te wezen,voor te ftellen, ieder tedere aandrang, ieder geneegene toeftemming,ieder zoete begeerte, ieder vrindelyke fchroom, al wat zy in den tyd van hunne

14

vryery voor 't beminde voorwerp ondervonden hadden, kwam in hunne harten weder boven. Sergius, wierd dikmaals genoopt, om uit te roepen, wat was Aranthe beminlyk! waarom heb ik haaren befcheiden en zagten aart verfcherpt, en gefart, door myne onbefuisde heerszugt, waarom heb ik eene gelukstaat verdurven, daar ik wel eer myn leven voor zou gegeven hebben om'er toe te komen! Waarom zei Aranthe al zugtende, nam ik myns mans woorden niet in agt, en gaf hem de eere die hem toebehoorde? Waarom moest ik hem zoo bitter tegenvallen, en de liefde die by voor my had doen verdwynen.

IN 't kort, de tederheid die zy voor elkanderen gehad hadden, had nog wortel in haare herten gehouden, of ze schoon niet zigtbaar was uitgeblonken; tans weder op luikende kreeg ze haare voorige kragt, en maakten hen beide dubbel ongelukkig: zy wisten niet het tedere dat by de andere plaats had, en zagen niet anders als 't geen ze verlooren hadden, en niet konden weder bekomen. Sergius ondervond nu in 't zekere dat hy Arantbe be minde, dog ftelde vaft dat zy hem haatte;

en Aranthe was even zoo bewust dat zy verlangde na Sergius, die, zoo als zy dagt, niet aan haar denken konde als met lafte ren en verfoeiën.

DEEZE denkbeelden, die natuurlyk ge noeg waren, beletten intuffchen allen aan

leg

leg te wederzyden om tot eene verzoening te komen: integendeel deeden ze hen alle plaatzen myden, daar ze beide. gewoon waren te komen; en toevallig hadden ze geene vrinden die tuffchen beiden konden gaan; tot het doen van de eerfte stappen vond ieder aan zynen kant veele zwarigheden, om de denkbeelden die men den anderen toeschreef.

HET was ook niet meer als billyk dat ze eenigen tyd wat kwelling uitstonden tot boete van de zotteernyën die ze begaan hadden. Ook was het noodig om haare hereeniging, als 't uur daar zoude zyn, te beter te doen flaagen, en de banden 'er van te vafter toe te halen, en dit onbedagt. zaam paar niet allen gelukkig te maken, maar veel gelukkiger als het ooit te voo ren geweeft was.

OVERTUIGD in hun zelven van hunne doolingen, had de overweging, hoe ze zottelyk alles wech gefmeeten hadden dat hen vernoegen kon, hen beide in groote droefgeeftigheid doen vallen. — Sergius om de zyne voor 't oog van de wereld te verbergen, was den meeften tyd op zyn Bui. tenplaats; en als hy in de Stad, en op gezelichappen, of vrolyke partyen verzogt wierd, had hy altoos uitvlugten van zaaken en bezigheden; Aranthe, geen vermaak meer in het leven vindende, nam haar toevlugt in den ommegang met de dooden, dagelyks ging ze na de Abdy

van

Van Weftmunter om 'er zich bezig te houden met de Grafiteeden te bezien, en de opfchriften te leezen.

SERGIUS had meede op zekeren dagb, luft om die verblyfplaats der Grooten, aan welken men op die wys nog gedenkt door de pragt en praal met welken ze na haren dood onder de ftervelingen willen afgezonderd wezen, te bezien: de gaanderyen doorkruiffende ontmoette hy Aranthe zonder haar gezien te hebben, of van haar gezien. te wezen, tot ze elkanderen op 't naaste by gekomen waren : beide verzette ze over deeze onverwagte ontmoeting van den anderen; geen van beiden had egter kragts genoeg om meer als een tree of twee te rug te gaan, fchoon ze, (gelyk ze vervolgens bekende) aanftonds voorneemens waren om heen te gaan.

't Is ARANTHE! zei Sergius ten hoogften verwonderd: en Aranthe riep met een gelyke verbaastheid uit, 't is SERGIUS! meer konden ze te wederzyden niet uitbrengen; - maar hunne oogen tragten in elkanders denkbeelden in te dringen, eindelyk geraakte Aranthe, te zwak om de hevige ontroeringen die zy onderging te kunnen wederftaan, op 't punt van bezwyken, en was genootzaakt tegens eene Pilaar, daar ze toevallig na by was, te leunen: Sergius ziende in

wat

wat ftaat zy was, gevoelde eensflags zyne tederheid voor haar wederom boven kohy liep toe, en vatte ze in zyne armen: o Aranthe, zei hy, kan my te zien u zoo ontroeren! daar zy op antwoordde, wy beminden immers elkanderen, en hy we der op toevoegde, wat waren we gelukkig! hy wilde 'er iets byvoegen, maar de opwellingen van zyn hart beletten zyne uitfpraak: dog de tedere wyze waar meede hy ze omarmt hield, verzekerde haar ten vollen, hoe veel leedwezen hy gevoelde dat zulk een geluk was afgebroken.

ARANTHE, ver van zich tegens zyne omhelzingen te kanten, liet haar hoofd op zyne borít zakken, en bevogte die "met traanen; ach! Aranthe zei Sergius zoo dra hy fpreeken kon, 't was myn Schuld, gy had my nooit misdaan: neen, zei ze, al zugtende, ik alleen was oorzaak van ons fcheiden. dat's te veel, hervatte hy, want ik alleen ben te befchuldigen.

DIE tedere famenfpraak wierd door van verre aankomende nieuwsgierige afgebrooken, en zy genootzaakt eene andere houding aan te neemen; zy gingen naa eene andere zyde van die hoofdkerk, en zetten zich op een zark, alwaar ze, ieder zyn eigen vonnis uitfpreekende, en de eene den anderen volkomen vry kennende van alle mifllagen en mishandelingen, op de allervolmaaktste wyze met den anderen verzoenden.

« VorigeDoorgaan »