Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

van allen iets winnen zoude met in die van den anderen over te gaan.

Men heeft onder allen eene foort die op 't eerfte voorkomen veel afzichtelyker toefchynt als al de anderen :- De zulken hebben eene morfig bruine kouleur, en zyn omzet met lange haairen van dezelve kouleur, welken zeer veel gelyken na de borstels van een Beer: Maar als men ze van naby befchouwt, ontdekt men 'er schoonheden aan, die men niet denken zou: — dat ruige kleed, 't geen hen zekerlyk tot eene befchutting gegeven is, verbergt voor het bloote oog eene huid die geheel met goud en purper is geëmailleert. Zy hebben hoofden die volflagen rond zyn, en vol komen na een bolletje barnfteen gelyken, zoo wel in klaarheid als in kouleur: haare oogen zyn uitnemend fchoon, 't zy we der. zelver gedaante of hunne helderheid in aanmerking neemen; en dat ze een zeer scherp gebit hebben, heb ik ondervonden, met een van dezelven boven op myne hand te leggen, om die naauwkeuriger te kunnen onderkennen: - Zy hebben veele voeten, en ik geloof dit eene algemeene eigenschap van al de Rupfen, dog ik heb bevonden dat de kragt 'er van alleen bepaald is in de twee die agter aan 't lichaam geplaatst zyn, en die hebben zoo veel veerkragt, dat ze het Diertje in staat stellen om zich regt op te rigten, wanneer 't een of 't ander, daar wy geen oorzaak van weten A 2 2 kun

kunnen, hen gelegenheid geeft, om die beweging te moeten of te willen maken.

De waarde Heer daar ik zoo even van fprak, en die een groot Natuurkundige is, zei ons, dat deeze foort van Rupfen van den aart der Camelions zyn, en haare Verw veranderen in overeenkomst met het Weder. Indien wy wat langer op 't land gebleeven waren, zou ik 'er zekerlyk proeven opgenoomen hebben, door een van die Dieren in een doos op te fluiten, met wat aarde, en wat van dezelve foort van voedzels daar het gewoon was van te bestaan: want of ik fchoon alle vertrouwe ftel in 't goed verstand van den Heer die 't ons gezegt heeft, ben ik dog van gedagten, dat de kouleur dezer Dieren, meer afhangt van de voedzels die ze gebruiken, als van de lugt daar ze in bestaan.

De verdere Rupfen, die wy op de Appelboomen, de Kool, en andere Planten in den Moestuin vonden, waren van een fyn groen, zonder zulke haairige overrok. ken; waar uit wy beflooten, dat ze min tegens de ftrengheid van de lugt gewapend waren, als die daar wy van gefprooken hebben; daar en tegen vonden wy weder dat dezulken een foort van lymerig vogt in hunne ingewanden hadden, door welkers uitwerping zy 't vermogen hebben, om wanneer eenig gevaar hen be dreigd, hun zelven zoo vait te hegten aan

[ocr errors]

de

de baft eens booms, of aan iets anders daar zy hunne behoudenis zoeken, dat de allerfterkste wind onvermogend is om ze van daar wech te neemen.

Waarom zyn wy dan, wy die ons verheffen over het bezit der reede, niet voldaan met den staat daar wy ingefteld worden. Waarom benyden wy den rykdom onzer nabuuren, de perfonelyke bekwaam. heden van anderen, of iets van 't geene wy anderen zien genieten, en bewust zyn dat wy ontbeeren? De alwyze Schepper heeft een ieder bedeeld met zooveel als genoeg kan toeryken om hem gelukkig te maken in den ftaat daar hy in gefteld is, en het hangt alleen van ons af, om de Talenten die Hy ons gegeven heeft, zoo aan te leggen, dat wy niets meer benodigd zyn.

WELK een vreemde domheid is het dan in ons, dat wy klaagen over gebrek aan be. zigheden, daar de Natuur 'er zoo oneindig veel verzorgt heeft, dat wy onze oogen niet keeren kunnen zonder niet altoos iets te vinden tot vernoeging van eene Weetgierige Ziel! - Maar helaas! hoe blind zyn wy ten aanzien van ons eigen geluk, daar wy al 't geen tot een bevordering van een dadelyk genoegen zou kunnen ftrekken verzuimen, om de fchaduw van een harfenfchim na te loopen, of zulke geneugten te zoeken, die, binnen korten tyd, onze Vermogens verteerende, niets nala.

Аа, 3

A a

ten

ten als onherstelbaar gebrek, en knagend na berouw.

DAAR is buiten twyffel iets zoo onfchuldig voldoende, en teffens zoo wezentlyk pryswaardig in 't befchouwen van de minfte der gefchape Wezens, dat ik my op 't hoogft verwonder over 't min gebruik dat fer van gemaakt word.

VAN de Staatsdienaars, en de Bevelhebbers van Vlooten en Legers, en alle anderen welkers tyd bezet is, 't zy door Bedieningen van de Natie, of in den Koophandel, of in andere Beroepen, tot onderhoud van de geenen die ze te bezorgen hebben, kan men niet verwagten dat ze op zulke uitspanningen denken zouden, maar de Jufferen, en zulke Heeren die veel tyd voor hun zelven hebben, konden, dunkt my, dien niet aangenaamer doorbrengen.

IEDER Element levert zulk een voorraat van Stof tot onze ontlediging uit dat wy nergens heen kunnen zien zonder jets nieuws te ontdekken. Op een morgen een kuiërtje doende in den Tuin daar de grond onlangs omgefpit was om een verfchikking te maken in een beddingwerk, dagt Euphrofine eenige beweging te zien op dien omgeroerden grond, zy deed ze my meede opmerken:- Wy namen aanftonds onzen toevlugt tot het behulp van onze

Mic.

Microfcopen, en waren wel dra overtuigd dat de zaak wezentlyk zoo was.

Wy lieten Mira, en de edele Weduwe, die wat verder af den Tuinman ondervroegen, verzoeken om by ons te komen; toen wy by elkanderen waren raapten wy ieder een weinigje van die bewegende - grond op, en vonden, met behulp van de Glazen, dat het kleine levende Diertjes waren, die in fchellen beflooten zaten, welken zeer wel gelekenen na Slekkenhuisjes, dog van verfcheide kouleuren; en meeft allen doorfchynende,

Oм, ware het mogelyk, verzekert te zyn wat foort van Schepzeltjes dit waren, deeden wy een goede menigte aard in een pot, en daar leiden we zagjes de Diertjes boven op, en dekte het alles met eenige Wyngaartsbladen; zoo lieten wy de pot na de Zaal brengen, met een strikt bevel aan al de Bedienden, dezelve niet van haare plaats te neemen, nog iets 'er op te laten vallen, of de aard te roeren.

WY droegen ook eene byzondere zorg, dat 'er geene Wormen nog iets anders was in het voedzel, dat wy voor onze Kweekery hadden klaar gemaakt.

In de eerfte twee dagen zagen wy niets zonderlings, maar op den derden dag hadden wy 't genoegen, van te zien dat verfcheide Diertjes hunne fchellen doorboord hadden,

A a 4

са

« VorigeDoorgaan »