„fchappen hebbende als het geheel, kan niet enkelvoudigh zyn, maar moet een fa,,menftelzel wezen, van een oneindig getal van onderfcheide werkzame, en zicht"baare beftaanlykheden, 't geen alles tegen ,, de reeden ftryd. " " " " Na wy dan, fchetzenderwyze getoont ,,hebben, dat 'er nootzakelyk iets onftoffelyks in ons zyn moet, ten einde om 'er eene Vrywerkende beweging te doen plaats hebben; en 'er beweezen is, dat zulk een onftoffelyk wezen, niet uit deelen kan te famen gefteld zyn, zoo moet het dan ook onverganklyk, en ononthindlyk zyn in zynen aart; en derhalven, daarom, dat het ,, geen natuurlyke ftrekking heeft tot vernie,, tiging, zoo moct het een Eindelooze, Werk„Zaame en Kennisbebbende Zelfstandigheit , blyven, zonder vreeze of hoope voor/ fterven, geduurende alle eeuwigheit. " " ,,Ik vraag verfchooning, MEVROUW, we. "gens u zoo lang te hebben opgehouden door », deezen, en dugt dat uwe Leezers, indien "gy hem plaats geeft, my mogelyk verwyten ,, zullen, hen zo veel bladzyden ontvreemt ,, te hebben, die Gy, MEVROUW, beter "zoud hebben weten te gebruiken; dogh ,, myn oogmerk, om hen tot het denken over "Zoo groot een onderwerp aan te spooren, hoop ik, zal my ook wel voorfpreekers, onder hen doen vinden. Dr. CLARK, in zyn betoogh van de Wezentlykheit der eigenfchappen Godts, en de Heer FROS " " »TER ,, TER in zyn onderzoek van de menfchelyke Ziel (daar ik veel licht uit gehaald heb), hebben beide dit onderwerp zoo wel ver,, handeld, dat ik de Vryheit moet verzoeken om die twee Werken uwe Lezers aan te pryzen; niettemin, dewyl veele geen ,, geduld genoeg hebben, om verfcheide Boeken over het zelve onderwerp, geheel uit te leezen, zoo bid ik, zyt zoo goed van myne betooging te overwegen, en zoo het Uw der moeite waard fchynt, 't geen 'er ,, aan ontbreekt, met uwe aanmerkingen te verbeteren, en ze met anderen tot ver,, fterking, te vermeerderen: Dit doende twyffel ik niet, of het zou een nuttigen arbeid kunnen worden, welke aan veele aangenaam zal zyn; ik zal 'er ,, niet by voegen dat zulks my ten hoogsten ,, zou verplichtten, dewyl ik reets met de "grootfte eerbied ben MEVROUW, Uwen onderdanigften Dienaar, en Volftandigen Lezer Chelzea 27 Maart 1745. H. L. De gedaghten van den Geleerden Addisfon, over de onfterflykheid der Zielen, zoo als die te vinden zyn in het beroemde Treurfpel, genaamt Cato, paffen zeer wel by deze Stof, en worden in 't algemeen voor Zoo fraai gehouden, dat de meefte Liefheb. ber S bers der Poëzy, de bekende alleenspraak van Cato fchier van buiten kennen, en ze in alle gelegenheden met vermaak opzeggen, of 't gaarne hooren doen; dus hoopen wy zullen zy 'er genoegen in neemen dat wy ze hier plaatzen; terwyl wy ons vleien, aan anderen, die 'er van gehoort, en ze niet geleezen hebben, 'er dienft meede te zullen doen. Dus fpreekt CATO in het Vde Bedryf. FaPLATO 't moet zoo zyn.... Gy fteld myn ziel geruft; Waar Spruit toch anders uit de kittelende luft, Het zyn de Goden zelf, die dat in ons doen ryzen: Door wat verfcheidenheid van onbeproefde din gen Door welk een nieuw Toneel van veel verwisfelingen, Staan wy te gaan?.... 'Ik heb 't wyd uitzicht in 't verfchiet, Vlak voor my, maar een dikke en duiftre Wolk verbied My, My, door veel schaduwen, om 't verder na te Spooren, Hier boud ik ftand: en zoo wy zeker zien en hooren Een Hooger boven ons, die wy aan 's Hemels licht, Aan al dit aardfche zien, natuurlyk voor 't Gezicht; Hy fchept in deugt vermaak, en zulken welbebaagen, Is 't hoogfte beil, maar waar? of wanneer..... deeze dagen... Deez' Waereld, zyn geschikt voor Cezar: 'k moet 'er uit; 'k Ben al dat gisfen moe, en eindig myn besluit. Dus ben ik dubbeld in de Wapens; dood en leven; Vergift en tegengift zyn tot myn trooft gebleven: Dit brengt my zoo ter ftond bier uit dit tranendal; Maar dit beright my dat ik nimmer fterven zai. De ziel lacht, veiligh in haar eeuwig duurend weezen, Den Dolk toe, ja zy tart zyn scherpte, buiten vreezen. 't Geftarnte zal vergaan. De Zon, met al haar Vuur, Zal duifter worden door den tyd; ja zelfs Natuur Zal in een ouderdom van jaaren heel verzinken: Maar gy zult ongekweft in eeuwige jeugdé blin ken, En zien de Wrakken en Verbryzelingen_aan Van Waerelden, door blinde onzichtbre ftof ver gaan. Wy Wy zien hier klaarlyk, zoo uit den Brief, als uit het fraaie Dichtftukje dat wy geplaatst hebben, dat de Schryvers 'er van zich vernoegen met de onftoffelykheit, en, bygevolg, de onfterffelykbeit van de menfchelyke Ziel, te bewyzen; en waarlyk dat is in zich zelven genoeg om ons te doen zien, hoe hoogh wy het te fchatten hebben, dat de Almaghtige, ons, als Vrywerkende Schepfelen, de vermogens gegeven heeft om dat zyn Evenbeeld op te leiden tot zyne Eere, tot Welzyn van al onze medemenschen, en tot onze eeuwige Zaligheid. De onsterflykheit van de Ziel, gelyk wy voorens in verscheide gelegenheden gezegt hebben, is de vafte grondflag, waarop allen Godsdienft, alle Deugd, en alle Zedeleer beruft; En het fchynt een volflage onmo. gelykheit, dat een eenig menfch dat by zyn gezonde Verftand is, wezentlyk kan overtuigd zyn, gefchapen te weezen om na deezen tyd in eeuwigheit te leven, en noghtans hier zóó zoude willen leven, dat hy in eeuwigheit rampzalig zou moeten zyn. Hoe veel zyn wy menfchen dan niet verplight aan de zulken, welken, als de Heer H. L., de bekwaamheit hebben, en teffens de wil om ze aan te leggen, tot het stuiten van die valsche dwalingen, welken in deeze later tyden het menfchdom overftroomen, en nergens toe kunnen dienen, als om alle deugd en famenleving albier te vernietigen, en ons te berooven, van allen grond van hope op eene zaligheit in het toekomende. III. Deel. I. Stukje. E |