Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

dat de geenen welken ontkennen 'er meede bezield te zyn, en zeggen te weezen even als Dieren die vergaan, verdienen zouden dat hen gebeurde na hunne woorden.

De zotheit, of liever dolheit van zulke gedaghten, zou niettemin, even als alle andere foort van domheit, het medelyden hunner medefchepzelen gaande maken, indien niet,de genen welken die zaden des verderfs in hun hebben, geduuriglyk werkzaam waren, en allen mogelyken vlyd infpanden, om ook anderen te doen vergaan, en, waare het mogelyk, alle menfchen tot Dieren te maken: welk een Ambitie! welken yver! wat onbedagtzamer ingefpannenheit? een arbeid die alleen ftrekkende is om alles om te keeren: en dat tot welken einde, alleen, om door eene menigte, welke tot gelyke wyze van denken mogte overkomen, zich zelven gefterkt te vinden in het twyffelagtige, dat 'er altoos overblyven moet, of de dingen ook wel waarlyk zóó zyn, als ze zich komen te verbeelden. T is een Kenteken van nyd en kwaadwillenheit, weinig minder als die welke Milton van de gevallen Engelen befchryft: Want wat kan 'er verderflyker zyn voor't menfchdom, als dat men, het eenige grondbeginzel, 't geen het verband tuffchen ieder lid derzelven onderjing kan in ftaat houden, en alle order onder dezelve doen ftand grypen, vernietige! Want men geeve zoo breed op als men goedvinde van Zeede, Eer, goeden Aart, Ź 2

en

en Menschlieventheit, de nootzakelykheeden des levens, de ftaatzucht, en de verdere heb- en heerfchzugtige neigingen en hartstoghten, zouden geene palen vinden, nogh in den teugel kunnen gehouden worden, in den beften aller onzer, wanneer dat gevoelen, eene zoo algemeene kundigheit in onzen geeft ware, als de aanftaande dood, en het eeuwige leven, altoos geweeft zyn. Hoe juift drukt Shakespear dat denkbeeld uit in zyn Toneelspel genaamt Hamlet. Want als wy ons zelf 'er eens by nederzetten, en 't van ons zoude afhangen

Te zyn, of niet te zyn!

en wy die groote vraagh, in de weigering beantwoordden, zoo zouden wy zekerlyk, te zelver tyd, ons in staat bevinden, om onze Wille,zonder teugel, te laten voortrunnen, en allen Inftellingen en Wetten der menfchen met voeten te treeden: alle onderfcheiding tuffchen goed en kwaad houd dan op: magbt om te overbeeren, en fcbranderbeit om t'onder te brengen, zouden dan de eenige deugden worden, en hy die dezelve op 't meeft bezat, zou de gelukkige man wezengelyk Dryden zeght:

De Wereld is alleen, voor 't meerdere vermogen,

Dat nergens door gestoord, al wech neemt

wat bet vind.

Wie, vraagh ik, zou befchroomt zyn in

't gee

't geene flegts geneuglyk of profytelyk toefcheene! hoe? zou het zelf geen wysheit, ten minften fchranderheit, genaamt worden, dat, en dat alleen na te jaagen! - Het leven, dit is ieder bewuft, is maar van korten duur, en in zich zelven onderworpen aan Kwellingen, en Kwaalen; wie zou dan niet traghten om 'er al van te halen wat 'er van te bekomen is, en deelgenoot te worden van al de zintuiglyke welluften, indien men die flegts, op wat wyze het ook zyn mogte, bekomen konde; daar het akelige graf ons geene verdere verwagting zoude overlaten en onze kille affche ons eenige overblyfzel zoude worden!

[ocr errors]

Dus zou ieder alleen zyn eigen begeerte volgen, en 't genot zyner hartstoghten betraghten en najaagen, zonder eenig aanzien ontrent het geene anderen daar meede zouden komen te lyden.

dat

Maar, zal men zeggen, daar zyn wetten om de goede order te veftigen, en de geregeldheit te handhavenen, geftrenge ftraffen om de woefte ondeugden en misdaden in te toomen: daar op te antwoorden is indien deeze leere van niet beftaanlykheit na de dood, algemeen wierd, het verderflyke daar van, ongetwyffeld, zulks meede worden zoude, en hy, die het Vonnis hadde uittefpreeken, en hy, die het hadde uittevoeren, zouden beiden, even gemakkelyk om te zetten zyn. Zoo dat de misdadigen zeer weinig zouden te vreezen hebben: Z 3

wie,

daar

daarze allen even fchuldig zyn, durft den ceriten Steen op eene misdadige werpen.

[ocr errors]

In een woord, het zyn de denkbeelden van die vreeslyke, dogh zoo zeer gewenschte toekomenheit, die ons allen in evenwight houden. De Heer Locke had overtuiglyk be weezen dat niets minder overeenkomftigh is met zich zelven, als de menfchelyke natuur 1 niemant is verzekert dat hy op morgen van die gedaghten zyn zal gelyk hy heeden is; en hy die eenige erkentenis te gemoet ziet voor liefde, vrindfchap, goede dienften, of het nakomen van gedaane beloften en verzekeringen, hoe allerplegtigft die ook mogen gegeven zyn, als ze komen van ies mant die voor geen ftraffe hier namaals komt te dughten, vrees ik, zal zich ten hoogster bedroogen vinden.

Ik ben overtuigd, dat, indien er een vengster in 's menfchen borft ware, waar door men de geheime hoolen van het hart van een ieder doorzien konde, wy in ons alle booze beginfelen zouden vinden, die 't zeggen van den Poëet wel bewyzen zouden.

C

Een ieder fprong uit 't Spoor, dorst men ondeugend wezen.

Maar dat is een grondftelling die. de Vrygeeften volflagen ontkennen; want, zoo men hen gelooven wilde, is de Eer in zich zelven kraghtigh genoeg, om hen te wederhouden, van daaden te bedryven welken ten nadeele van de famenleving, en het algemeen

wel.

welzyn, ftryden zouden, fchoon ze noch zoo behaaglyk of inneemende voor hen waren.

't Volk, zeggen zy, dat geregeld word, door de Hiftorietjes die de Priefteren hen vertellen, en zyn gedrag fchikt, volgens de befchreven regels van den Godsdienft, heeft laage en baatzugtige ziele: Maar wat hun aangaat, zy zyn de lieden, die buiten hoop van belooning, en zonder vreeze voor ftraf, alle goed doen dat mogelyk is, alleen in gevolge van de wet der natuur.

[ocr errors]

Ik wenftte wel dat zy doen konden, daar zy zoo breed van opgeven, en al het goede deeden, dat zelf uit dat grondbeginfel kan voortvloeien; maar ik denk, zoo wy maar even het gedragh van dezulken nagaan, dat wy wel haaft ontdekken zullen, wat het is dat zy goed doen hieten, en dat het alleen bestaat in een belofte van iets te zullen doen, 't geen dan altoos met hun eigen belang komt over een te stemmen.

Maar my dunkt, daar is iets zeer belachlyks in die wyze van redeneren: is het niet altoos in 't vooruitzicht van 't eene of andere dat wy hoopen, of begeeren ons weder te gebeuren, en wy begrypen ons toe te komen als eene belooning, dat wy alles ondernemen en doen. Waartoe zyn al onze aansporingen, onze vroetingen, ons tragten: waar toe anders, als, om het doelpunt, in welker verkryging wy al ons geluk ftellen, te bereiken!

Is niet de zugt tot beroemtheit, vermaak, of voordeel, de prikkel, die ons, Z 4

tot

« VorigeDoorgaan »