Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

wen als openbaare vyanden van het menschdom.

Aan de andere zyde, moeten wy op 't hoogft aanmoedigen, alles wat toebrengen kan, om ons dadelyk gelooven in zoo gewigtigen zaak, te verfterken; zoo flegt als de bygeloovigbeit ook is, en wezentlyk is, kan zy echter, ons, op deeze Wereld, nooit zoo veel nadeel toebrengen, nogh aan zoo veel gevaar bloot ftellen, als de ongeloovigbeit ons doed, ten aanzien van ons eeuwigh welzyn.

Dit is eene verzekering welke ik vertrouw dat veele tegenfpreekers hebben zal; maar dezulken zullen dan gewiffelyk behooren tot dat foort, die, of door eigen misleiding beftuurt worden, of, die den aart der zaak niet wel onderfcheiden; want zy, die eene Godtheit erkennen, moeten toeftaan, dat Hem te vreezen tot het buitenmatige, met den bygeloovigen, vry vergeeflyker is, als, Hem gebeel niet te vreezen, met de zulken, die ftellen, dat de Ziel even zoo verganklyk is als het lichaam.

Het is zeker dat,van zulke bovennatuurlyke Verfchyningen als de Heer A. B. ons 't ver haal van gegeven heeft, te gelooven, of niet te gelooven, in geenerlei wyze de zekerheit van het toekomende leven afhangt: wy kunnen volkomen wel verzekert zyn by ons zelven van het laatfte, zonder aan het eerfte ons Zegel te hangen; maar dit durf ik verzekeren, dat wie overtuigd is van de mogelykheit der bovennatuurlyke verfchynin

gen,

gen, het niet in zyn vermogen heeft, omnict aan een ander leven te gelooven. - Wy kunnen altoos in wezen zyn, en 't ons nooit toegelaten worden, om weder op de aarde te verfchynen, na wy 'er overleeden zyn : maar wy kunnen, met geene mogelykheit, te rugge keeren na de dood, indien onzen Geeft volkomelyk ophielde te zyn.

[ocr errors]

Om deeze zelve reeden, derhalven, al was 't om geene anderen, behooren wy niet, als fabelagtigh, te verwerpen, alles wat ons van Verfchyningen verhaald word; en ik ben verwonderd, dat ze tans in zulken misagting komen zouden by de Wereld, daar ze geduurende zulk een reex van eeuwen, altoos gelooft zyn, zonder dat 'er aan getwyffeld is. Waarheit is niet minder waarheit, en een wezentlyke zaak, om dat Valsheit fomtyds dien gewyden Naam misbruikt, en zich voor Waarheit uitgeeft: indien wy, gelyk mynen Correfpondent wel zegt, nooit iets anders gelooven zullen, als waar omtrent nooit loogenen plaats gehad hebben, zoo moeten wy niets gelooven: men heeft gehad, en wy hebben nogh, uitgedachteHiftorien,-verkeerde Godtsdienften, ongebeurde wonderdaden, -en valfche Goden: - maar dat legt geen grond voor ons, om te ftellen, dat alle Geschiedenis verdicht, alle Godtsdienft verkeert, alle Wonderen ongebeurt, en geene Godtheit in wezen is.

De Schryver van de Aanmerkingen op de
Á a 2

Ge

Geleertbeit, heeft wezentlyk veel moeite genoomen, om te bewyzen, dat men op geen ding ftaat kan maken; en wy moeten bekennen, dat geene wetenfchap, of welfprekenheit, aan dat kleine Werkje ontbreeken, om de gunft van den Leezer te winnen; maar ik vrees, dat die twee zaken, al de verdienften 'er van uitmaken: want daar wy allen, reets te zeer geneight zyn om te twyffelen is 't niet nodigh dat men ons vleië, als verftandigen en wyzen, om dat wy niets in 't zekere aanneemen; en in den ftaat zyn, waar over Cowley in vervoering klaagt,

[ocr errors]

"O maghtig Godt! ik Spreek met schaamt en bartenleed,

Was lichtgeloovigbeit, bet kwaadfte dat men deed.

Ik ben niet te min zeer ver, van staande te willen houden, dat wy, aan alles, onver fchillig wat, het oor te leenen, en alle ver tellingen te gelooven hebben - in alle zaken welke den menfch aangaan, moet on→ ze eigene reede, en de eigenfchap van den verhaalder, geraadpleegt worden; maar in die, welke enkelyk geeftelyk, en boven de feede zyn om te begrypen, mogen wy, eene mogelykheit gelooven, voor het geene noch nooit tot dadelykheit gekomen is.

Al had 'er nooit, dadelyk, zulken zaak geweeft als een Geeft die de gedaante aannam als of ze in Vleefch ware, of wel eenige andere, om zich zichtbaar te maken

[ocr errors]

voor fterflyke oogen, zoo zouden wy echter, dunkt my, daar uit niet befluiten kunnen dat 'er geen Geeften zyn, of, dat het Opperwezen niet zoude kunnen, als 't Hem behaagde, dezelve te zenden, of toe laten, om te verfchynen.

Ik weet zeer wel, dat in vroeger tyden de menfchen daar omtrent zeer misleid zyn, door kwaalyk gezinde verftanden, welken, om veelerlei oorzaken, lange Verhalen gefmeed hebben van wonder vreemde Verschynzelen:

wy hebben 'er zelf in onze dagen bedrogh meede zien pleegen, en, de al te groote ligtgeloovigheit van de wetnige die voor onwaarfchynelykheden waren, maakte dat de menigten zich fchaamde, om 't geene geheel anders was, toe te ftemmen: Huizen zyn 'er verklaard met Spooken bezet te weezen, uit kwaadaardigheit tegens de geenen die ze toebehoorden : bovennatuurlyke aanzeggingen uit de andere Wereld, zyn'er voorgewend, uit een grondbeginzel van fchynheiligheit, door dezulken, die zich voor heiliger, en gevolglyk, begunftigder van den Hemel, wilde doen door gaan, als zy huune gebuuren voor geliefden gehouden te hebben;

de aller ongerymfte, en wildste dingen zyn als gebeurteniffen verhaald, enkelyk om den aandaght van den toehoorderen tot zich te trekken: vreeflyke Spoken en Geeften heeft men gezeght te verfchynen, enkelyk om het medelyden gaande te maken, voor Аа 3

de

[ocr errors]

de zulken welke men zeide'er van geplaaght te worden.

Maar al het geene dezulken ooit deeden, al de vindingen, welken zy gebruikt hebben om hunne oogmerken te bereiken, zyn gering, in vergelyking, van de geenen die zich zelven bedrogen hebben, door hunne eigene inbeelding: men heeft menfchen van zoo vrees. agtigen aart, dat zy een fchaduw van de Maan, als ze verfcheide onderwerpen te gelyk verlicht, voor een Geeft aanmerken;

Ik ken iemant die in geene gevallen ooit moed ontbreekt; en echter, eens, na zons ondergang, over een Kerkhof komende, zoo zeer aangedaan was, door het Schynzel van een oude Taxis Boom die 'er ftond, dat hy in onmaght viel, en 'er mogelyk in zoude gebleeven zyn, waren niet andere luiden die hem kenden, toevallig daar voor by gekomen, welken hem daar zienden leggen, alle bekwame middelen te werk ftelden, om hem by zich zelver te doen komen: het

eerfte dat hy hen zeide, was dat hy zyn oudste broeder, die omtrent een Jaar te vooren overleeden was, had gezien, welke zyne armen had uitgefpreid; even of hy hem omhelzen wilde: toen hy de plaats aanduidde daar het zoude geweeft zyn, gifte men de waarheit van de zaak;

of

maar,

zy fchoon tragtten, om hem te doen begrypen wat 'er van was, en dat zeer waarfchynlyk zyne oogen misleid waren , door de schaduwe welke de gedaante daar

de

« VorigeDoorgaan »