Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

en angft welke alle zyne vermogens overweldigden; hy verloor op 't ogenblik al de natuurlyke vermogens om ftaande te blyven en viel in onmagt, met zyn hooft voorwaarts over in de Graf-kelder, en een gedeelte van zyn lighaam op de trappen.

Tot over eenen wagtten zyne Vrinden met een foort van geduld, nogtans niet zonder te denken dat hy zich langer in dat gezelfchap der dooden ophield, als zy meinden met de verkiezing van een gezont en vrolyk menfch overeen te komen; en vindende dat hy toen noch niet en kwam, begonden ze te dughtten, dat hem iets overkomen ware, gelyk hem waarlyk gebeurt was, noghtans giftte zy ver na de waarheid van de zaak niet maar dewyl 'er veel doorgangen en tuffchenfpatien, tot, en rondom de Grafplaatzen, ieder op zich zelven waren, meinden zy, dat hy daarin verwart kon wezen, en het regte pad om 'er uit te komen, niet vinden kon.

[ocr errors]

Zy twistten onderling wat zy in dit geval doen zouden; de oppaffer, fchoon hem alles in de Kerk gemeenzaam behoorde te wezen, vonden zy, niettemin, ongeneegen om 'er alleen in te gaan; zy beflooten dan om hem te verzellen, 't geen zy deeden, voorgegaan door een Lyfknegt met een toorts; zy riepen, en maakten een zoekend geluit en hielden ftil om te zien, of hy haar niet zoude antwoorden, om hem geruft te ftellen, in gevalle hy verdoold ware..

Hy

[ocr errors]

Hy antwoordde niet, zy vervolgde, - echter, geen antwoord, dus kwamen ze by tuf fchen poozen tot aan de trappen van de Graf-kelder, in de gedaghten, dat, mogelyk, hunne ftem niet tot de diepte doordringen kon. Die afziende, zagen zy wel haaft, in welk een lichaams houding hy daar lagh, en in wat ftaat hy zich bevond: Zy liepen hem aanftonds te hulp, wreeven zyne hooftflapen, maakten zyne kleederen los, en, in 't kort, deeden al wat zy konden om hem tot zich zelven te doen herkomen, maar alles te vergeefsch; en waren zy ge nootzaakt hem op te neemen, en tuffchen hun beiden tot buiten de Abdey te brengen wanneer de friffche lught zyne levensgees ten weder in behoorlyke beweging braght.

Na twee of drie zwaare zughten, riep hy uit, acb! Hemel belp my. Heere zyt my genadig; deeze en anderen diergelyke woorden, dikmaals herhaald, verbaasden henlen; maar denkende, hy was nogh niet volkomen by zich zelven gekomen, vermydde zy iets te zeggen, tot zy met hem in de Herberg gekomen waren, alwaar ze hem in een leuningstoel by 't vuur plaatsten, en begonden te vragen, wat 'er aan fcheelden, en hoe hy zoo buiten zich zelven gekomen was; waarop hy hen verhaalde, met welke vreeze hy overvallen wierd, aanftonds na hy van haar afgegaan was, en hoe hy, zyn knipmes in de vloer van de Graf-kelder geftooken hebbende, gelyk zy afgefprooken

[ocr errors]

wa

waren, hy zoo fpoedigh mogelyk had wil len te rugh keeren, wanneer 'er iets ge weeft was dat hem voorwaarts over rukte, in de kelder, 'er by voegende, dat hy echter, niets gezien nogh gehoort had, dat hem zulks zeer wel voorftond, dewyl hy volkomen by zyn verstand geweest was, en zekerlyk zou te rugh gekeert wezen, in dezelven gedagten als hy 'er gegaan was, had niet eene onzichtbaare hand hem overtuight van de onrechtmatigheit van zyn ongeloof.

Terwyl hy zyn verhaal deed, zag een van het gezelfchap zyn knipmes, dat door het voorpand van zyn kleed heen stak, waar door die de waarheit giffende, en vindende hoe zeer zyn vrind aangedaan was over dien misflag, gelyk al de aanwezende insgelyks waren, wyl zy niet twyffelde of hy was wederhouden, door eene onzichtbaare hand, zoo trok die het mes 'er uit, daar zy 't alle zagen, en riep uit. Hier is het geheim ontdekt; in de geftalte daar gy in geweest zyt toen gy 't mes wilde in den grond Steeken, is bet gebeurt, gelyk gy ziet, dat gy 't door uw rok bebt geftooken, en toen gy weder bebt willen opstaan, beeft de angst daar gy in waart, die kleine tegenstand welke gy ge voelde, u doen toefchynen, eene onmogelykbeit te wezen, om wech te komen, en heeft op uwen geeft gewerkt, eer gy bekwaam waart om te onderzoeken wat van de zaak was.

Dit, gelyk zeker is, was het geval, en braght, ieder een, buiten den geenen dien

't over

4

't overkomen was, tot lachen, en wel zon-
der ophouden, en geduurende een geruimen
tyd. Maar 't was niet mogelyk hem de
minfte glimlach te doen maken.
Hy
was in een geduurzaam overdenken, terwyl
de anderen er zich fpotagtigh meede Ver-
maakten, en wel geheugende in welken
ontroering hy geweeft was, zelf terwyl hy
door de Hooftkerk na 't Graf ging, riep
hy uit. Zekerlyk is 'er iets na de dood, of
deezen fterken indruk zou op de Ziel geen
plaats bebben:
Wat is meer in een Kerk
als in eenig ander Gebouw? - Wat is
meer in duisterbeit als in light. 't geen be.
kwaam is, door zich zelven, om die denkbeelden
in ons te doen opkomen, welke ik ondervon-
den beb? - Gewis vervolgde hy.

Gewis

Ik ben overtuigd dat ik al te verwaten geweest ben; en, of bet de Geeften toegelaten zy te verfchynen, of dat ze niet verfchynen kunnen, daar gelaaten, dat zy beftaan, geloof ik, en zal bet altoos geloven.

In dit gevoelen heeft hy federt volhard, en 't is niet meer in 't vermogen van eenige derzulken welke hem over die verandering befpotten, om hem tot zyne voorige ftellingen te doen te rugh keeren.

Hoe zal dat nu opgenoomen worden? kunnen menfchelyke redenen ons berighten uit wat beginzel zulken verandering ontfpruit: over te gaan van den spot te dryven met alles wat het denkend wezen betreft, en over

tuigd

[ocr errors]

tuigd een van de grootste Voorstanders 'er van te worden, en zulk een ommekering niet verpligt te zyn aan de overreding der zin nen, nog aan overredende Vertoogen van buiten, zulks moet zekerlyk ontstaan van eene fchielyke nootzaking van de Ziel, welke voor een ogenblik triumferende over alle hinderniffen, ons dwingt om de waarheit te zien en te erkennen! Indien die ftelling aan eenige van myne Leezers wat te afgetrokken toefchyne, dunkt my, dat 'er geen middel voor my overigh is om dit verftaanbaarder te maken, als met het op te helderen door eene gemeene gelykenis, die ieder een begrypen kan: wanneer een toorts of eenig ander fterk light, fchielyk in eene Kamer gebraght word, zullen de ftraalen die er van affchieten, kenbaarlyk gezien worden, hoe zeer iemant ook zyne oogen komt te fluiten zoo fchieten de werkingen der Ziel dikmaals in ons door, en dringen door al de dikke duifterniffen van het Vleefch heen.

[ocr errors]

Dat is die voorkennis, die Godlyke ingeving welke Platonides vermeld; dogh hoewel hy zich houd by die fchielyke voorbygaande invallen, welken zich enkelyk als vertoonen, en dan niet meer en zyn, zoo komen ze ons, niet te min, ook wel tot grooter oogmerken aan, en laten geduurzame indrukkingen in de Ziel.

Of het in 't vermogen van onze menfchelyke reede is, geholpen door eene vuurigen Yver, om deeze werkingen te ondersteunen,

« VorigeDoorgaan »