Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

nillen van de geleerdfte, wyfte, en onvoorin. genoomendste Perfoonen van alle eeuwens Godsdienften, en Nation.

Maar niets wat ik ooit gehoort heb, neemt my zoo veel in, ten aanzien van het on derwerp der Droomen, als een Arabisch ma nufcript, gefchreven, volgens 't geen de tytel ons opgeeft, door een Foods Rabbyn; fait Stuk is int Franfch vertaald door de Heer Clairville: ik geloof dat het tegenswoordigh nogh beruftende is onder ie mant van het Huis van Oxford, want het was de Vader van den laatften Graaf van dien naam, die my de gunft bewees van het te mogen doorleezen.]

De Schryver wil niet ftellen, dat de Ziel geduurende den Slaap geheel vry is van alle Ineedewerking van het lichaam; Want indien dat ware, zegt hy, zouden wy niet langer in twyffel wezen over iets, wat bet zyn mogte; alle de gebeimen van bet Gebeel-Al zouden zoo gemeenzaam aan ons zyn, als onze bloemen in onze tuinen: Wy zouden geen Menfchen zyn maar Engelen, en de golukzaligheit kennen voor onze tyd van beproe ving zoude afgeloopen wezen, en zonder iets goeds verricht te bebben, 't geen ons regt konde geven om ze te verdienen.

In 't kort, hy geeft zoo veele fterke be wysreedenen aan de hand, om te betoogen, dat de Ziel dadelyk met het opperwezen is, terwyl het lichaam flaapt, dat ik niet twyffel, of de geleerdste, onder de geenen die zoude willen opkomen om hem te wederleggen,zou

den

den 'er een zeer moeilyken arbeid aan vinden.

[ocr errors]

Men zou 'er tegens kunnen inbrengen, zegt hy verder, dat de Menfchen in bunne droomen fomtyds verfchrikt worden, door gezighten van brand, anderen als door 't vallen in 't water: anderen droomen dat zy vliegen door de lugbt, met dezelve ligtbeit en fnelbeit als de Vogelen; en Jommigen, dat zy werken moeten, en veel moeiten ondergaan in diepe weegen, of datze febier onder inftortende gebouwen geraakt wa ren. Al 't welken, ongetwyffeld, veroorzaakt word, door bet geftel, en de verschillende bu meuren van be bet lichaam, maar, ook als dan, moet meede toegeftemt worden, dat de ftof, enkelyk op zich zelven, die denkbeelden niet konde te weeg brengen, en dat bet de Ziel is, welke, op deeze wyze, kennis geeft van de onge fteldbeeden, die over ons beerfchen willen, en van welken, wy, mogelyk, op dat ogenblik geen bet minste denkbeeld badden, ter oorzaak deeze droomen eerder voorvielen, als bet lichaamelyke Geftel eenige aanduidingen 'er van ondervonden bad.

Ik heb dikmaals gedagt dat Dryden zyn Werkje moet gezien, en 'er die gedagten uit zal genoomen hebben, om de befchryving welke hy geeft van zeker zoort van droomen, inzyn Dichtstuk de Haan en de Vos, Wanneer de Gal in overvloed Zich door het Lichaam fpreid

Dun droomd men veel van moord, en bloed,
En fchynt 'er toe bereid.,

Maar is de Gal in ons verfchroeit,

En

En word bet bloed geftremt,
Dan is men even als geboeid
En beeft bet bart beklemt

Hier ziet men bullen in den droom,
Daar duivels, Spook, gefpens.
Helaas! boe reddeloos, boe loom, ¦
Bevind zicb zulk een Menfch.
En is het bloed weer dun en vlugb,
Dan vliegt men door bet Veld,
En keert vernoegt, en wel, te rugb
Terwyl geen ding ons kweld.

Maar die met Zinkings is belaan,
Verzinkt, of stort ter neer

Van fteiltens, die by moet begaan,
En weet geen been noch weer.

Maar, indien hy die gedaghten verschul digd is aan den Rabbyn, mogt hy hem wel het reght gedaan hebben, of liever aan de Wereld, van 't daar niet by te laten, maar verder voort te gaan,en te zien, hoe hy verklaart, dat fchoon deeze Humeuren een invloed op de Ziel hebben, (weike, gelyk hy zeght, niet volkomen vry is van het Lighaam) wy noghtans, zonder dat de Ziel in den flaap werkzaam ware, die voorkennisfe van de gevaren daar ons geftel vatbaar voor is, niet zouden hebben..

Hier op, kan zekerlyk geantwoort worden, dat de droomen, te meerendeele, zoo ingewikkeld zyn, dat ze eerder de uitwerkzelen fchynen van ontroerde Harffenen, dan eenige waarschouwingen uit den Hemel. -Ik gevoel hoe veel gewigt deze tegenwerping inzich heeft, en zou met myn eigen verftand tot dezelve overgaan, indien den ou

den

den Filofophifchen Rabyn my niet op den reghten wegh geleidde.

Hy erkent, dat de neerflagtigheit, en de verwarring van deeze nagtlyke verbeeldingen, veelmaals, eerder dienen om het brein af te leiden, indien 'er al te naauw opgelet word, als om het iets te berichten, 't zy van 't geen wy zyn, zullen, of zouden zyn; maar dit, zegt hy, is toe te fchryven, aan de kragteloosheit of zwakheit van die werktuigen, in welke het geheugen van het geene wy gezien hebben, behoort te beruften, ten einde om ons weder by te komen, met een verfche vertegenswoordiging, als wy ontwaakt zyn: -zoo dat, 't geen de Ziel volkomen en vereenigt in zich behoud, aan de zinnen, verdeeld, wild, en verward, te vooren komt; of indien Per al eene byzondere vorming van gedagten in de denkbeelden vald, fchynen ze als in een mift, en door te traghten, om die klaarder te doen worden, verdwynen ze geheelyk uit het geheugen.

Hy versterkt die redenering met verfcheide anderen, maar dewyl hy in dezelven gebruik maakt, van veele duiftere fpreekwyzen, had ik toen, nogh tyd nog geduld, om -ze zoo te doorlopen, als vereischt wierd, om 'er een volkomen denkbeeld van te krygen, dogh begreep ik genoeg, na my toen daght, dat hy er zeer geleerdelyk over handelde.

Tyd en ondervinding alleen, kunnen ons overtuigen, waar in wy gebrekkig zyn: ik heb ze tans genoeg om te ontdekken, dat ik in een zaak getreeden ben, die niet alleen veel.te

af

[ocr errors]

afgetrokken voor my is, om te durven onderneemen die te ontzwachtelen, maar daarenboven, mogelyk, onverstaanbaar voor de gee nen tot welker verbetering deeze Befchouwingen gefchreeven worden, alles wat ik wilde doen gelooven, is, de uitnemenheit, en waardigheit van de Ziel: op dat ieder ze op die juifte waarde fchatte, van niet toe te laten, dat de zinnen, zoo veel het li chaam overheerden, dat het daaden beginge die het onfterflyke wezen, zynen inwoonder, onwaardig zyn: want ten aanzien van de voorzeggingen welken de droomen opgeven, en, of dezelven voortkomen uit eenig eigen vermogen, dat de Ziel in zich zelven heeft, of uit een onmiddelyke mededeeling van het opperwezen, of van eenig daar toe gefchikt geeftelyk wezen, wy hebben des niets in 't byzonder te verklaren, noch onze voorbygaande aanmerkingen 'er eenigfins meede op te houden; dewyl overtuigd te zyn, dat wy zielen hebben, welken na de dood in we zen blyven, en in de volftrekte omftandigheit zyn, om als dan, voor altoos gelukkig of rampzalig te wezen, genoeg is, om ons yverend te maken, tot het doen van zulke zaken, welke ons bekwaam kunnen maken, om deezen ftaat te mogen hopen, en, zoo ver in ons is, te vermyden, al 't geen ons in gevaar zoude mogen brengen, van in de andere te geraaken.

Het gelooven, derhalven, van bovenna tuurlyke verfchyningen, de oplettenheit welke wy hebben voor droomen, die inval

len

« VorigeDoorgaan »