Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

lende voorbeduidingen in onze wakende ogenblikken, zyn alleen zoo veele stappen, welken leiden tot het gelooven van eene onfterflykheit, en moeten als zoodanigen eerder voortgezet, als wederfprooken worden. Dewyl niets zekerder is, als dat zonder dit te gelooven, geenen Godtsdienft wezentlyk beftaan kan, dunkt my, is het vreemt, dat een volk, 't geen als wy, tot zulk een hoogen prys zynen Godtsdienft gehandhavend heeft, zoo lichtelyk kan gebragt worden, om 'er aan te twyffelen, zoo al niet om de waare fondamenten 'er van om te wroeten, daar hy opgebouwd is.

DE LEERAARS mogen zich vleien zoo veel 't hen gelieft, maar zonder de hoope op de Onfterflykheit, zyn allen Godtsdienften, van welken zamenftelling die ook zyn, niets meer als eene uiterlyke verrichting, welke meede, van tyd tot tyd moet afnemen en vervallen; de opentlyken dienst zal ophouden, en zy, en hunne bediening geheel onnoodig in de Wereld worden, indien de ongelovigheit, in dat punt, ooit komt algemeen te worden.

[ocr errors]

Hoe erbarmelyk is het dan niet, dat die hoeksteen van ons geloof zoo zeer veronagtzaamt word, en dat zoo veel tyd, en geleertheit, en welfprekenheit, met enkele nietigheeden gefpild word, welke zoude kunnen gebruikt worden, tot het bewyzen van deeze groote hooftzaak! de waare Godtvrugt kwynt, terwyl het verstand verdeeld word, en zich overftelpt vind met

twis

twistingen, en wederleggingen over de plech tigheden, en in agtneemingen, waar in men onderling verfchillende is, fchoonze niet wezentlyk tot den Godtsdienft behooren, en dikmaals veel eer ondienftig zyn, gemerkt zwakke verftanden 'er veel te veel waarde aanheghten, en de fchaduw voor het Lichaam nemen."

De waare Godtsdienft is niet de uitwendige: de waare Tempel van de Godtheit is 's menfchen harte; en, als zorge gedra gen word om die te verfieren met yver, lief de, opregtheit, nedrigheit, en alle andere Christelyke deugden, dikmaals aange preezen in de H. Schriften, zoo zullen de uiterlyke verrichtingen, meer gefchikt, om den Godtsdienft aangenaam te maken in de oogen van onze medeschepzelen, dan in de oogen die alles zien, er weinig toe, of af doen, mits, echter, dat de uiterlyken dienft niet verzuimt werde, uit enkele misagting tegens de openbaare Kerken, en de nodige orde in derzelver beftieringen.

[ocr errors]
[ocr errors]

Men moeft my echter hier niet aanmer ken, als de voorftandfter van eene laauwe, of te ingetooge Godtsdienstoeffening, by zommige van onze Sectariffen in gebruik: in 't tegendeel, denk ik, dat de Godtsdienft met niet te veel hoogwaardigheit en deftigheit kan verright worden, noch, met niet te veel eerbied genadert; en kan het niet gezeght worden, dat dien dienft eenige overtollige plegtigheeden heeft; maar ik wilde echter wel, dat de Pontificalibus nier in aanmer. II. Deel V. Stukje.

Cc

king

king kwame, als waren die het weezen der zaken zelve. Want dat zou even zoo veel zyn, of men een fchoone Vrouw eerde, om de Kleederen en Juweelen die zy aan had.

Om in onze harten de wezentlykheit van de eene, en de verfchulde eerbied voor de andere te behouden, is een vaft en onwrik. baar geloove van de onfterflykheit, volftrekt nodig.

Maar mynen yver heeft my mogelyk reets te ver vervoerd: Men zal my zeggen, dat ik my behoore te houden aan de Wereld daar ik my in bevinde, en niet moeft gaan rei. zen, in die, daar wy na toe gaan moeten, ten ware dat ik 'er beter berichten als anderen van te rugge brengen konde, op het eerfte lid van die berisping kan ik zeggen, dat ons weldoen alhier, zoo naauw verknogt is met ons welzyn hier namaals, dat ik geen middel vind omze van een te scheiden; en zoo' zyn de Godtsdienft en de Zeedenleer meede aan een geheght; - en wat het andere aangaat, die alleen, welken bekwaam zyn, om de toekomenden ftaat te beschryyen, kunnen reght hebben om my te beris pen; maar 't is myn geluk dat alle menfcheIyke geleertheit en doordringenheit in deeze zaak te kort komt, en de Filosoof en Weetniet, even na 'er toe zyn.

PAULUS, de groote Apoftel der Heidenen, is de eenige Perfoon van welken wy leezen, dat ooit, geduurende zyn leven, vergunt is geweeft, de eeuwige heerlykheit te mogen zien; echter, na hy in de derden Hemel op

ge.

getoogen geweeft is, bekent hy, onbekwaam te zyn om te befchryven het geene hy gehoord en gezien had; en, onaangezien hy een van de Geleerd te luiden was, van zynen tyd was hy echter, onbekwaam, om te bepalen, of het geweeft was in het lichaam, of buiten het lichaam, toen hem die zonderlinge genaade is beweezen geworden.

Het oogmerk van deeze Befchouwing is al leen om de Menfchen te doen gedenken aan de onwaardigheit, welke zy over de menfchelyke natuur brengen, met dezelve te vergelyken by die der Dieren; en dezulken over te halen tot het gelooven, en verzekert zyn, van die onfterflykheit, welke hen, niet alleen tot waardige leeden van de famenleving maakt, terwyl zy op aard zyn, maar hen het reght geeft, tot de gelukzaligheit, wanneer zy 'er uitgaan; in 't kort, die zekerheit op te bou. welke den armen, onder hunne rampen indit leven, tot een vaften troost verstrekt, en de allervermogendften, met een volmaakte onderwerping, alles doed verlaten, als hebbende flegts een voorfinaak verftrekt van de heerlykheit die aan ons zal geopenbaart worden.

wen,

Zoo zwak als myne pogingen zyn, kunnen ze mogelyk nog eenigen verfterken;en dat zynde, zullen ze meer als vergolden wezen, en den fpotteren, die ze verachten mogten, befchamen: 't Zyn niet alleen onze befchouwingen. welke door hunne misagting in dit gewightigh Stuk verfchooven worden, al wat de grootste vernuften, wat zegh ik, al

Cc 2

wat

wat de Heilige Schriften, 'er van gezeght hebben, is voor hun geweest, even als voor de Dieren die vergaan.

Het flegtfte dat van deeze redeneringen kan gezeght worden, is, dat ze voortvloeijen uit een yverigh en opregt harte, ten eeuwi gen welzyn, van dat foort van Schepzelen, onder welken ik de eer hebbe te behooren

alle die met gelyke oogmerken handelen, zullen, gewiffelyk, de feilen die ik er in be gaan heb, verfchoonen, om des oorzaaks wil, le; en met de Wil voor de Daad te neemen, zich by my voegen, en dankbaarlyk loven, Hem die de vermogende Schepper is van'tGeheel All, en van den onverganklyken Menfch. De twee Brieven getekent Adrafta en Philenia zyn by ons ontfangen, en zullen in het naafte Stukje zekerlyk geplaatst worden; maar die van Britannicus vereischt eenige o verweging: wy kunnen niet begrypen hoe zulk een ftuk, in zulk een hachlyken tydsgefteltenis kan gewaagt worden: en, indien wy ons genootzaakt vinden, om het zelve optefchorten, of wel geheel agter te houden, hoopen wy, dat het ons zal ten besten worden gehouden; en dat Britannieus zal verzekert zyn, dat wy niet altoos naar Keus en Smaak kunnen handelen, onze pligt zynde onzen Lezeren en Deelneemeren genoegen te geven, zoo verre zulks met de voorzichtigheit, en de waare oogmerken dezer Befchouwingen beftaan kan.

Einde van bet Elfde Boek.

« VorigeDoorgaan »