Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub
[ocr errors]

't hollen van een schichtig paard,
zullen deeze gedaghten hier plaats geven

wy

De fille Waterwel, word fchielyk een Rivier:

Die neemt al loopend toe, en word één van de Stroomen,

Wier Golven, overeen voortrollen, vol getier,

En aandrang, als genoopt, om ras in Zee te komen.

Zoo vloeid uit 's Menfchen bart door welluft, overdaad,

En ongeregeldbeit; heeft die eens voetgekreegen,

Is men zich zelfs niet meer, en kend noch perk noch maat:

Zyn driften te voldoen, fchynt alles te o derwegen,

Gelyk een fchichtig Paard, van niemant voortgejaagt

Zich zelf te bersten runt, met overbaaste febreeden,

Is de vervoerde Menfch, die zich te laat beklaagt

Dat by niet luisterde, na pligt, belang, of

reeden.

Ik wenste wel dat ieder Juffer van een ta melyk goed oordeel haar zelven wilde vra gen, of zy niet meerder eer fteld, in ern→ ftiglyk, en opregtelyk gepreezen en geagt te

work

worden, door één verstandig man, als in de niet meenende, ydele, en opgefmukte Loffpraaken te ontfangen, van Twintig loskopkipe inbeeldige lichtmiffen.

Maar gelyk ik reets verfcheide malen in den loop deezer Befchouwingen heb aangemerkt, en noch niet laten kan te herhaalen, het is alleen by gebrek van behoorlyke overweging, dat wy de menfchen, zoo algemeen, een anderen wegh zien inflaan, als in overeenkomft met hun ware belang behoorde ingeflagen te worden.

Ik vind niet dat in deezen tyd, onder het leezen, of by 't verhalen van den levensloop van eenig groot of aanmerkelyk perfonaadje, de leezers of toehoorders, heel zeer aangedaan zyn, of in hun zelven genoopt worden, om aan dezulken den lof te geven die ze waardig zyn. Hoe komt het dat wy niet ontvonkt worden, om dezelven te roemen, en er door aangenoopt te worden? en waarom word ieder vrouw niet begeerig om eene Kornelia te wezen? Waarom tragten de Mannen niet om Scipio's of Brutuffen te zyn? de beide Sexen, in alle rang en levensftaten kunnen voorbeelden vinden, biet alleen onder de ouden, maar onder die van latere tyden, volgens welken zy hunnen handel en wandel zouden kunnen richten, indien zy wilden in agt neemen, hoe welvoeglyk hen zulks zyn zoude.

Maar ernftig te denken is een arbeid daar de luiden van de hedendaagfche befchaaf

de

de wereld niet aan willen; het moet dan, ee ne betoogende bewysreede zyn, dat waar. dig te wezen, de eenige wegb is om roem te ver verkrygen; die Stelregel wel begrepen, is tans het eenige middel dat ons aanfporen kan om ons gedrag en wyze van doen te veranderen.

By voorbeeld, indien eenige weinige uits muntende fchoonheden, als Amabella, Martilia, en eenige anderen, welke ongelukkiglyk haar laten opwachten, door een hoop Saletpoppen, die altyd rondom haar zwermen in de Maliebaan, met haare wayers fpeelen in de loges van de Opera en Schouwburg, en zich beroemen dat zy aan haare Tooitafels werden toegelaten, indien, zeg ik, die fchoonheden, voortaan met geene anderen als luiden van goede kennis, oordeel, en gedrag, wilden omgaan, hoe fchielyk zouden de ware verdiensten niet gezogt, en alle zotheden veragt worden.

En aan de andere zyde, indien zulke mannen als Porpbirio, Albinus, Portius, en zoo meenigen als wegens hunne goede fmaak beroemt zyn, allen ommegang afbraaken, met de fchoone Heidinnen deezer eeuw, en geene zoete welfprekenheit fpilde, als voor verftanden, die er aanftonds gepafte antwoorden op te geven wisten, zou myne Sexe, wel haaft toeleggen om verftandig te wezen, en zich een eere te ftellen, om met verstan dige Mannen om te gaan.

HET GEHEUGT MY gehoort te hebben,

dat

[ocr errors]

dat, geduurende de Regeering van Karel de II. een tyd, van welken men zegt, dat het Brittische Ryk toen op 't meeft gebloeit heeft, in algemeene befchaafheit en kennis; die Koning, op zekeren dag in de Maliebaan wandelende, zeer ingenomen wierd, met de schoonheit van een jonge Dame, die zich daar toevallig bevond; na twee of drie malen haar in 't wandelen voorby gegaan te zyn, fprak hy ze aan, met die zwier van bevalligheit en goede manieren, welke hem zoo in 't byzonder eigen was; aan welke zy geheel verkeerdelyk beantwoordde : hy, zei toen hy haar aanfprak, dat zulk eene fchoonheit zeekerlyk den luifter van het Hof vermeerderen zoude, en zy beet hem fpits en spytig toe, dat kan wel wezen, maar, ik zal er nooit myn voeten zetten. En waarom niet? Vroeg de Koning op 't vriendelykft, daar zy, in denzelven toon als te vooren, op antwoorde, om dat ik niet en wil. Dit gedragh ontnam de Koning oogenblikkelyk zyne opgevatte denkbeelden, en hy verliet haar, met al zoo veel misagting, als hy ze met verwondering genadert was. Zeggende, fcboon, maar zot! wat is bet jammer als zulke Vrouwen met baare tong verliezen, 't geen zy met de bevallig beit van baare oogen verkregen badden!

Het is zekerlyk waar, volgens alles wat van dien Vorft verhaalt word, dat, hoe zeer vatbaar hy ook voor de schoonheit ware en hoe lichtelyk in te neemen door ieder

nieuwe

wen.

nieuwe bevalligheit die hem te vooren kwam, alleen 't Verftand, eenen geduurzamen indruk op hem heeft kunnen maaken, zoo wel ten aanzien van zyne agting voor de Mannen, als van zyne liefde voor de VrouAl zyne Meeftreffe zyn beroemt geweeft over haar Verftand, en levendigen Geeft, en fchoon 'er toen hebben kunnen zyn, even zoo wel als 'er tans zyn, van die ftomme blokken, die zich niet schaamen om onder menfchelyke gedaantens ten Hove te gaan, waren echter zy alle, met welken hy de uuren zyner uitfpanning doorbragt, menfchen van uitmuntende bekwaamheit.

De keus van eene verftandige ommegang, daald, even als alle andere Verkiezingen, van den Throon tot onder 't Volk; en zoo men van dien tyd zeggen magh, dat dezelve te zeer aan de minnaryen was overgegeven, gelyk die, onwederfprekelyk, 'er te veel aan overgegeven geweeft is, moet 'er niettemin by gezeght worden, dat 'er teffens eene kiesheit in geheerft heeft, op welken de Moesjonkers van deezen tyd zich niet beroemen kunnen. Dit is 't geen van brave Luiden, en door mannen van naam, die niet geneigt zyn om 't kwaad op te fmukken, en, in het onderfcheid der tyden zich niet vergiffen kunnen, gezeght word.

Ik kan 't my niet begrypen, zegt een myner vrinden, die in zyne jeugt, denk ik een van de jonge luiden diens tyds geweeft is, boe de Mannen in deezen tyd zoo on11. Deel. VI. Stukje. Hh

ge

« VorigeDoorgaan »