Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

Volgens dienzelfden schrijver werd de boekdrukkunst reeds voor 1480 te Zwolle uitgeoefend. Te Hasselt verschenen, van 1480 tot 1490, vier onderscheidene werken (*).

Mo.

Eerste typographische voortbrengselen. De eerste drukken, welke onmiddellijk na COSTER in Nederland het licht hebben gezien, zijn waarschijnlijk de Historia Scholastica super N. T. auctore Anonymo, Utrecht bij NIKOLAES KETELAER en GERARD DE LEEMPT, 1473, en de Nederduitsche bijbel, bij JACOB JACOBSZOEN en MAURITS YEMANTSZOEN, Delft 1477, aldus aanvangende: Hier beghit dat prologus vūder bible des oversetters te duytsche utē latine.

[Wij zullen den vrager wel niet behoeven te herinneren, wat in dit Tijdschrift over ditzelfde onderwerp voorkomt, III. bl. 360; Bijbl. 1854, bl. xxxii, lxxxvii; 1855, bl. exiii. Later heeft de uitgave van den voortreffelijken Catalogus librorum saeculo XV impressorum, quotquot in bibliotheca regia Hagana asservantur, door J. W. HOLTROP, nieuwe bijdragen tot de questic geleverd.'t Kan

"

daaruit den vrager blijken, met welke zekerheid men verschillende incunabulen, waarin de aanduiding van drukker en jaartal ontbreckt, evenwel aan eene bepaalde drukkerij toeschrijft en tot een bepaald jaar brengt. Intusschen staat de vrager op het uitdrukkelijk vermelden van den naam van stad, drukker en jaartal" in het boek zelf, gelijk wij meenen dit te mocten opmaken uit zijne vraag, -dan is dit de bovengenoemde: Bible in duytsche-gemaect te Delf in Hollunt mitter hulpen Gods ende bij ons Jacob Jacobs soen ende Mauricius Yemants zoen van Middelborch ende wort voleynd int jaer der incarnacien ons heren duysent vier hondert zeuen ende tseuentich, den thienden dach der maent Januario. Zie gen. Catal. onder No. 425.]

John Webster (VIII. bl. 33, Vr. 52). In den verley-brief der heerlijkheden Wulverhorst, Cromwijck en de Linschoterhair, aan JUSTUS BAKE, van den 9den October 1671,

komt voor: "JOHAN VAN NOORDWIJCK, deurwaarder, als speciael gemagtigde van de heeren GILBERT PHILIPS DE FLINES en M. JAN BUYS, gecommitteerde crediteuren over den boedel van den Heer JAN WEBSTER, vermogens procuratie op den 2 7ber lestleden voor HENRICK OUDGERS, Not. in psentie van getuygen tot Amsterdam gepasseert." Misschien is het protocol van dien Notaris nog voorhanden, en in het aangehaalde stuk eenige bijzonderheid omtrent JOHN WEBSTER te vinden.

Een rouwbewijs (VIII. bl. 33, Vr. 53). Overoud is zeker het gebruik, om aan de straatzijde al de luiken van een huis, waar een lijk boven aarde staat, te sluiten. Verschillende redenen kunnen tot dit gebruik aanleiding hebben gegeven. Die geheele sluiting gaf een somber voorkomen aan het huis

De schrijver verwijst hier naar PANZER, Ann. typ. t 1. p. 457. DI. VIII.

en bragt het uitwendige daardoor in volkomen overeenstemming met hetgeen in die woning zelve plaats had: alle drukte en bedrijvigheid, alle leven en vrolijkheid was daar binnen uitgesloten. De doodsche gevel duidde het reeds aan, dat het een huis des doods was. Eene andere reden was welligt te zoeken in de gebruiken der R. K. kerk, om in het vertrek, waar de kist staat, het daglicht geheel af te sluiten en gewijde kaarsen aan te steken; daar nu doorgaans het lijk in eene kamer aan de straat, kort bij de deur, was geplaatst, werden de luiken dier kamer gesloten, en op die luiken volgden, uit eene zeer verklaarbare reden, al de andere luiken van den voorgevel. Eindelijk beroep ik mij nog ter verklaring op oude keuren, waarbij bepaald werd, dat het huis, waarin een zieke aan eenige besmettelijke krankheid gestorven was, terstond door de bewoners verlaten moest worden en verscheidene weken na de

begrafenis geheel gesloten en onbewoond blijven. Dit laatste heldert misschien de gewoonte op, waarom in sommige steden zes weken lang na de begrafenis de vensterluiken in het sterthuis gesloten, of althans half gesloten zijn.

Gold dit sluiten nu voor een teeken, dat dáár een lijk in huis was 't is niet vreemd, dat de nabestaanden van den gestorvene dan ook door eenig soortgelijk bewijs aan hun huis wilden toonen, dat zij deelden in den rouw, door dit sterfgeval verwekt. Dit bewijs moest minder sterk zijn, dan 't rouwbewijs aan het sterfhuis zelf even als ze later in hun

[ocr errors]

kleeding niet zoo zwaar zouden rouwen, als de huisgenooten van den overledene. Zij sloten daarom aan de straatzijde van hunne woning niet het geheele, maar het halve venster, of nog minder, zoodat men zelfs nu nog te Amsterdam aan de meerdere of mindere

sluiting den graad der bloedverwantschap

tusschen den bewoner van het huis en den overledene in het sterthuis zien kan. Maar

ook op het platte land is het zóó, naar ik meen. »Als eereteeken van rouwe,” gelijk de vrager zegt, sluiten de nabestaanden van een overledene aan hun huis het ééne vensterluik om den voorbijganger te overtuigen, dat dit niet bij ongeluk gesloten of door den wind digtgeslagen is, nemen zij het andere vensterluik uit de hengsels en zetten het neêr onder het raam.

en

CONSTANTER.

Drie treurspelen (VIII. bl. 33, Vr. 54). Wie de auteur van het treurspel Lucrte van IJsselstein is, weet ik PERCONTATOR niet te zeggen; wel kan ik hem, ten aanzien zijner beide andere vragen, de verzekering geven, dat deze eerste bundel door geen' tweeden gevolgd is, en dat de Albrecht Beiling van P. VREEDE, in comedie-formaat, uitgegeven ten jare 1808,

19

voor mij ligt, zoodat dit stuk althans op den Amsterdamschen schouwburg is opgevoerd.

CONSTANTER.

Jean Rousset de Missy (VIII. bl. 34, Vr. 55). Behalve in WAGENAAR en KOK, kan C. & A. vele bijzonderheden aangaande hem vinden in de Biographie Universelle par MICHAUD, en in de Biographie van DE FELLER. Hetgeen de laatste over hem mededeelt, schrijf ik gaarne af: "J. ROUSSET DE MISSY, publiciste historien et compilateur, né à Laon 26 Aout 1686, partagea dans son enfance les malheurs de sa famille atteinte par la révocation de l'édit de Nantes. Il commença ses études à Laon et les continua à Paris au collège du Plessis, où il eut pour maîtres VIEL, BILLET et MONTEMPUIS. Son père s'étant remarié, quelques désagremens qu'il eut à essuyer de sa belle-mère lui firent prendre la détermination de passer en Hollande. Il entra dans la compagnie des cadets français, à la suite des régimens des gardes des états generaux. R. servit avec honneur, se trouva à plusieurs batailles et après celle de Malplaquet l'amour de l'étude lui fit quitter la carrière des armes. Il établit à la Haye pour la jeune noblesse une pension, qu'il tint près de 15 ans et compta parmi ses élèves plus de 50 seigneurs, qui occupérent ensuite des emplois distingués. En 1723 il ferma sa pension et se livra à l'étude de l'histoire et de la politique. Il redigea quelque temps après plusieurs journaux littéraires, entre autres le Mercure historique et politique, se faisant aider de préférence dans ses travaux par des Français, auxquels il accordait toujours un parfait accueil dans sa maison. Il donna aussi asile à LA BARRE DE BEAUMARCHAIS qui le paya d'ingratitude. (Voir les Lettres serieuses et badines.) R. avait parfois un esprit piquant et satirique. Naturalisé en Hollande et voulant prendre part aux affaires publiques, il se déclara pour le prince d'Orange et publia plusieurs pamphlets contre les magistrats holl. qui le firent arrêter à Amst. et transfèrer à la Haye, où il fut incarceré. Il avait subi quelques jours de détention, lorsque le prince d'Orange, ayant été proclamé stadhouder, lui fit obtenir sa liberté, le nomma conseiller ordinaire et son historiographe. Mais ROUSSET était naturellement d'un caractère inquiet et turbulent; à peine fut-il rentré à Amsterdam, en 1728, qu'il se mit à la tête d'une association appelée des doelisten, de Doelen, nom d'un hôtel garni où ils s'assemblaient. Cette même association était aussi nommée achtenveertigers ou gens de 48. Ils causèrent dans la ville et les provinces quelques troubles, par le moyen desquels ils parvinrent à obtenir ce qu'ils demandaient. Mais quoique le stadhouder désirât, pour rétablir le

|

|

calme, réunir tous les partis, celui des doelisten était si odieux à tous les gens sages, qu'il ôta l'année suivante à ROUSSET toutes ses charges et pensions. Il venait de publier un ouvrage contre la France: cet ouvrage fut défendu, et l'auteur décrété d'arrestation. Ayant été averti à temps, ROUSSET s'enfuit à Bruxelles, où sa plume fut sa principale ressource. Il mourut en 1762 à l'âge de 76 ans. On a de lui un grand nombre d'ouvrages dont les principaux sont: Description géographique, historique et politique du Royaume de Sardaigne, Cologne, 1718, in-12o. Histoire du cardinal ALBERONI, depuis sa naissance jusqu'en 1716. La Haye, 1719, in-8°. édition augmentée, 1720, 2 vol. in-120.- Mercure historique, 1724 jusqu'en Juillet 1749, 15 vol. Histoire du prince EUGÈNE, du Duc de Marlborough et du prince d'Orange, la Haye 1729, 1747,5 vol. in fol.; le premier volume, publié en 1725, est de J. DUMONT: cet ouvrage n'a pas un grand merite; et il n'est recherché que pour les plans et les estampes.- Supplement au corps diplomatique de J. DUMONT, continué par ROUSSET, et contenant en outre le Cérémonial des cours de l'Europe, ou Collection d'actes, de mémoires et relations, recueillis en parti par DUMONT, mis en ordre et augmentés par ROUSSET, Amsterdam et la Haye, 1739, 5 vol. in-fol. Dans le Traité sur le cérémonial, ROUSSET n'a fait qu' augmenter de plusieurs morceaux les traités déja connus de MARCELLI, de THÉOD. GODEFROY, et de CHR. LUNIG, etc. dont il n'offre qu'un extrait.— Intérêt des puissances de l'Europe, d'après le traité conclu depuis le traité d'Utrecht (1713), la Haye 1733, 2 vol. in-4°. 1734, 9 vol. in-12o, nouvelle édition, augmentée, 1735, 3 vol. in-4o. Trévoux, 1736, 14 vol. in-12o, avec des mutilations. Recueil historique d'actes et de négociations depuis la paix d'Utrecht, la Haye, 1728 et Amsterdam, 1755, 20 vol. in-12o; on le trouve en 25 vol. Les quatre premiers volumes contiennent les ouvrages suivants, du même auteur, savoir: Histoire de la succession de Cièves, Berg, Juliers etc. Procès entre la GrandeBretagne et l'Espagne. Recherches sur les alliances entre la France et la Suède.— Mémoires instructifs sur la vacance du trône impérial sur les droits des électeurs, sous le nom supposé du Baron de D....: cet ouvrage (ainsi que les trois autres) avait été imprimé séparément à Amsterdam, 1741, 1 vol. in-8°.et 1740, 2 petits vol. in-8°.-Histoire des guerres entre les maisons de France et d'Autriche, avec remarques. Amsterdam, 1742, 2 vol.; nouvelle édition augmentée 1748, 6 vol. in-12o. Mémoires sur les rangs et la préséance entre les souverains de l'Europe et de leurs ministres, leurs différents caractères, etc. 1747, in-4o. Mémoires du règne de Pierre le Grand empereur de Russie, sous le nom du baron IWAN NESTESURANOJ.

Ces mémoires ont eu plusieurs éditions; la plus recherchée est celle d'Amsterdam (Paris), 1740, 5 vol. in-12°. ; elle est augmentée des Mémoires de CATHERINE I. Relation historique de la grande révolution arrivée dans la république des Provinces Unies en 1747, avec une généalogie des diverses branches de la maison de Nassau, Amsterdam, (sans date). ROUSSET a été éditeur d'un grand nombre d'ouvrages qu'il serait trop long de citer. Il se vantait d'être un homme impartial, mais il détruit lui-même cette opinion dans ses écrits; il ne garde aucune mesure, ni envers la France, ni envers ceux qui ne sont pas de sa religion. ROUSSET naquit et mourut dans le protestantisme. Il ne se piquait, comme auteur, d'aucune loyauté littéraire, faisait imprimer les mêmes morceaux dans plusieurs compilations, et devenait ainsi son propre plagiaire aux dépens des libraires et du public. Il avait des connaissances très variées; mais son humeur turbulente et sa fécondité nuisirent également à sa fortune et à sa gloire."

P. N.

[blocks in formation]

Cornelis Rademacher (VIII. bl. 34, Vr. 58). Vermoedelijk was een zoon van hem Mr. JACOB CORNELIS MATTHEUS RADERMACHER, ge

boren te 's Hage, als onderkoopman naar Indië op reis gegaan den 30sten December 1757; 1761 Titulair koopman; 1762 Opperkoopman; 1764 in Nederland terug met het schip Baarzande; 1767 weder terug naar Indie als passagier; 1768 Bailjuw; 1775, den 10den October Raad extra-ordinair van Indië; 1776 Resident van Schepenen en Kolonel der schutterij; 1783, den 24sten December, aan boord van het schip Java, Kapitein JAN TROMP, bij een' opstand onder de aan boord zijnde Chinezen vermoord. Hij was gehuwd met ANNA JACOBA BOSCH, en liet een' zoon na, FRANS REINIER. Hij was de oprigter van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, op den 14den April 1778.

In de papieren der voormalige O.I. Comp. komen verder nog voor:

SAMUEL RADEMACHER, Fiscaal en Dorpmeester in Bengalen, koopman, 1774.

JOHAN HENDRIK THEODOOR RADEMACHER,

bij de Kamer Zeeland tot Onderkoopman aangesteld 1774, en aan wien vergund werd zijne huisvrouw mede naar Indië te mogen nemen.

In het jaar 1762 werd bij resolutie van de Vergadering van 17en, van den 7den Mei toegestaan aan Mr. DANIEL RADERMACHER, Heer van Nieuwerkerk en Bewindhebber der Kamer Zeeland, te mogen zenden aan J. C. M. RADEMACHER, toen Koopman en tweeden Administrateur in het Graanmagazijn te Batavia, een zilveren lampet, een dito schotel en een dito beker.

Van den opstand aan boord van het schip Java, hierboven gemeld, vindt men de bijzonderheden in een werkje van den Predikant JACOB CASPAR METZLAR, die met hem repatriëerde, doch waarvan de titel mij onbekend is.

LABORANTER.

Een Nederlandsch zonderling (VIII. bl. 35, Vr. 61). Het verhaal hier medegedeeld uit BEKKERS Betoverde Wereld, zal wel hetzelfde zijn, dat wij in W. BAUDARTS Kerkel, en wereldl. Gesch., dl. I. 3de b. bl. 158, en elders geboekt vinden. Een Friesche boer JAN CORNELISZ. FEMMES, ging een wedspel aan met een' THOMAS THOMASZOON, aan wien hij zijne wagens, paarden, ploegen en andere bouwmansgereedschappen voor een' hoogen prijs verkocht, onder voorwaarde,dat hij niet vroe. ger betaling zou erlangen, dan na verloop van één jaar, namelijk van den 11den Junij 1610 tot op denzelfden dag van het volgende jaar, welk tijdvak FEMMES zou moeten doorbrengen op eene zandplaat, het Kamperzand genoemd, gelegen tusschen de eilanden Ter Schelling en Ameland, zonder iemand bij zich te nemen, al ware het ook dat hij ziek werd. Nadat het verdrag behoorlijk gesloten was, voer FEMMES den 1sten Junij 1610 met den schipper FREDERIK JETSES naar de aangewezene plaats. Hier rigtte hij, met behulp van eenige vrienden, een planken huisje op, tusschen eenige lange bergroeden of palen, zoodat het, door middel van eenen vijzel op en neêr kon geschroefd worden, naar mate het water hoog of laag stond, dewijl de plaat met alle getijen onderliep. Het kostte veel moeite eer men de palen vast genoeg in den grond kon krijgen, omdat het zand telkens afweek; doch men kwam deze zwarigheid te boven, door ze met mos, wier en andere in zee drijvende stoffen vast te stampen. Toen alles in orde en de mond voorraad geborgen was, namen de vrienden afscheid van onzen kluizenaar. Gedurende den zomer en herfst kortte hij zijn' tijd met visschen te vangen, daar in

overvloed voorhanden. Maar toen de winter kwam was het met die tijdkorting uit. Bij de springvloeden, doorgaans met hevige stormwinden vergezeld, liep zijn leven meer dan eens gevaar. Op zekeren nacht in December ontviel hem zijn vijzel of schroef, spoelde het zeewater over de zoldering zijner woning heen en verwachtte hij niets anders dan eene prooi der golven te worden. Hij bond zich zelven aan 't houtwerk vast, in de hoop zoo, dood of levend, ergens aan land te spoelen. Toen de storm bedaarde en de vloed afnam, was hij behouden en in staat de geledene schade zoo goed mogelijk, te herstellen. Gedurende de wintermaanden gebeurde het, dat hij in meer dan 20 dagen, geen land, toren of schip zag; doch wel eenige arenden, die vele zeevogels verslonden. (Van geesten of spoken wordt geene melding gemaakt.) Toen de lente aankwam, kreeg hij dagelijks bezoek, niet alleen van de visschers der naburige eilanden, maar ook van vele menschen uit de omliggende dorpen en steden, die hem allerlei ververschingen bragten. En zoo speelde hij zijne rol tot den 11den Junij 1611, toen dezelfde schipper, die hem derwaarts gebragt had, hem kwam afhalen, en den 13den in goeden welstand in Friesland (de plaats wordt niet genoemd) aan wal zette, tot spijt van THOMAS THOMASZOON, die nu geducht moest afschuiven. --Van zulke zonderlinge weddingschappen, die in Engeland te huis behooren, levert ons land weinige voorbeelden op. Slechts een is mij nog bekend uit de Chronijk van de stad Medemblik, bl. 179-187, waaraan geen verblijf op eene zandplaat, maar eene reis naar Jerusalem, binnen 't jaar (1614) verbonden was (*). Mogten sommige lezers van den NAVORSCHER nog meer dergelijke voorbeelden weten, de mededeeling zou mij aangenaam zijn, om daarmede mijn Vaderlandsch Anecdoten Woordenboek te verrijken, dat naar een' uitgever verlangt. J. C. K. [Omtrent het verblijf van JAN CORNELIS FEMMES op J. D. het Bosch of Kamperzand, hebben wij van L. niet minder naauwkeurig verhaal ontvangen, ontleend aan de Chronijk van WINSEMIUS. De laatste zegt nog (wat wij bij BAUDARTIUS niet vinden): Ende alsoo de Gedeputeerde Staten van Frieslandt haer argerden, ende verstonden dat de scheepvaert daer door onveylich ende ghevaerlijck sonde worden, ende dat de schippers by nevelachtige lucht ende onweder 't selve huysken voor een baken souden mogen aenschouwen, hadden sy hem by missive belast 't huysken af te breken in dato den 13 Augustus; dan salex is door instructie, ende doordien dat de persoon mitsgaders

"

een

(*) In dezelfde Chronijk wordt bl. 353, kortelijk nog van eene andere zonderlinge weddingschap gewaagd. »In 1624 heeft BARENT BAKKER aan de Burgh (op Texel), een wetspel aangegaan, te weten: dat hij met zijn baktrog daar hij in bakte, na 't eilandt Wieringen zoude varen, 't welk hij behouden heeft volbragt, en het wetspel van zijn makker gewonnen, blijkende bij acte notariaal daarvan gemaakt zijnde."

2

| de sake by velen gerecommandeert wierde, achtergebleven."-Nog deelde een ongenoemde ons de historie van JAN CORNELIS FEMMES mede, volgens BAUDARTIUS; 4a—9. heeft die na het inzenden der vraag gevonden in de Staatk. Historie van Holland, dl. XXXIV, bl. 33, terwijl SAXO SYLVIUS, H. VAN ROLLEMA, ...S... F. en C. W. B. naar ARRENBERG, Historien en zonderlinge gevallen, Amst. 1810, Haarl. 1831, die ook weder BAUDARTIUS tot bron heeft, verwijzen. D. G. deelt ons het verhaal daaromtrent mede, dat hij vond in het Museum voor de Neder! Jeugd. Daar lezen wij aan het einde: "doch men kan zich de verwondering en teleurstelling van onzen wedder begrijpen, toen hij in Vriesland gekomen, vernam dat bij THOMASSEN brand was ontstaan en deze alles wat hij bezat had verloren ; daar alle zijne leden door koude en vermoeijenis verstijfd waren, bleef hem niets anders over dan te leven van de hulppenningen zijner natuurgenooten." Als nu ten slotte D. G. vraagt, of deze geschiedenis voor waar aan te nemen is, dan antwoorden wij, dat wij volstrekt geene reden vinden om er aan te twijfelen, te meer daar zij ons door mannen als BAUDARTIUS, BEKKER en WINSEMIUS, die alle drie nog in dezelfde eeuw leefden, wordt medegedeeld; wat evenwel het laatste gedeelte van het verhaal betreft, zoo als dat in zijne bron voorkomt, WINSEMIUS meldt daar niets van, J. C. K., wiens berigt aan BAUDARTIUS ontleend is, zegt dat THOMAS THOMASSEN nu geducht moest afschuiven, en de schrijver der Staatk. Hist. eindigt met de woorden: en hij kwam den 13 dier maand weder bij zijn wijf en kinderen, hebbende de weddingschap gewonnen en ontvangende de betaling, daar THOMAS THOMASSEN weinig staat op gemaakt had." Wij houden het dus voor eene onhandige verknoeijing van het verhaal door eenen onbekwaam schrijver, die meende dat er anders voor de Nederlandsche jeugd niets uit te leeren viel. — J. C. K. en D. G. zeggen dat hunne berigtgevers niets van geesten of spoken vermelden. Wij gelooven ook niet dat het verhaal bij BEKKER daarvan spreekt. Maar wanneer de zee onstuimig en het weder stormachtig is, zegt de zeeman het spookt", en de vrager zal wel hetzelfde bedoelen, wanneer hij zegt: dat het in die eenzaamheid zoo bijster gespookt had." De nacht, waarin het daar het ergst spookte, was, volgens WINSEMICS, die tusschen den laatsten November en den eersten December.]

"

Medaille met het jaartal 1572 (VIII. bl. 35, Vr. 62). Zinspelende op de Parijsche bruiloft of St. Bartholomeus-nacht, zijn twee gedenkpenningen geslagen, waarvan de afbeeldingen voorkomen in het pamflet, geschreven door zekeren NIC. FAVYER, die destijds niet geschroomd heeft tevens den moord van den Admiraal DE COLIGNY, in lofverzen te bezingen. De titel is: Figure et exposition des pourtraictz et dictons, contenuz es medailles de la conspiration des rebelles en France, opprimée et estaincte par le Roi CHARLES IX, le 24 jour d'aoust 1572, 8°.Waarschijnlijk is de medaille in het bezit van S. v. W., eene dezer beide afgebeelden; doch daar het pamflet moeijelijk zal te vinden zijn, om tot eene vergelijking te geraken, raad ik hem aan deswegens de Fransche penningkundige werken te raadplegen.

J. L. A. I.

Jacob Storm (VIII. bl. 35, Vr. 65). Op den Catal. v. d. Bibl, der Maatsch. v. Nederl. Letterk. te Leyden, dl. I. bl. 71, leest men: "Antwoord op een vraag voorgesteld, d. 17 Dec. 1695 op de Redenkamer Liefd bovenal

(te Haarlem) door J. STORM, fact. Col. R. S. 8 blz. 4o."

Zoo deze de bedoelde is, dan moet de vraag: of de lier met een lauwertak, op zijde van 't bijschrift bij zijn portret, een symbool van zijne dichterlijke gaven is? toestemmend beantwoord worden. Dr. RÖMER.

De Predikant Strick (VIII. bl. 36, Vr. 69). Op de lijst der Predikanten bij de Hervormde gemeente te Amsterdam, komt deze naam niet voor. En dit is zeer natuurlijk, dewijl iemand van dien naam steeds Proponent gebleven en als zoodanig Hulpprediker te Amsterdam geweest is. Van hem weet ik echter niets meer te melden. Zijne predikgaven moeten zeer gering geweest zijn. Ik heb wel eens gehoord, dat hij een groot liefhebber was van duiven, en op het duivenplat zijne studeerkamer, ja den tijd, waarop hij optreden moest, vergat. E. A. P.

Herinneren (VIII. bl. 36, Vr. 71). Welken naamval dit werkwoord regeert, is duidelijk uit het Latijn: Sibi aliquid in memoriam revocare. Zich iets herinneren; dus regeert het van de zaak den 4den en van den persoon den 3den naamval. Ik herinner u aan het beloofde, is dus fout. Het moet zijn: ik herinner het beloofde aan u. De herinnering is toch eene werking of daad van een' persoon, zij kan het nooit zijn van eene zaak. E. A. P.

Zamensmelting van het lidwoord met het zelf standig naamw. (VIII. bl. 36, Vr. 72). Wenn BILDERDIJK, unbekannt mit des Teufels griechischen Ursprunge, »duivel" aus »de euvele" entstehen lässt; so könnte ein deutscher Dichter, wenn er eben so unphilologisch urtheilte, mit grösserem Rechte den Teufel im egyptischen Typhon wieder finden. Beides ist falsch; den Teufel (plattdeutsch: Diewel, Diebel), duivel sind Verkürzungen von dißolos, das von daßalle abgeleitet, ziemlich dem Satan (i) der Bedeutung und dem Begriffe nach entspricht. Selbst die Metamorphose des Diabol in Teufel findet den Buchstaben nach ihre Analogie in »deutsch" und "teutsch", »tabula" und » Tafel." Dr. F. Zamensmelting van het lidwoord met het zelfstandig naamw. De familienaam DEDEL is zamengesteld uit de zamensmelting van DE en EDEL. Men vindt dien naam als DE EDEL, DIE EDEL en D'EDEL, later als DEDEL geschreven. Zie o. a. CASPAR BURMANNI Hadrianus VI. p. 3 in Dedeliorum Stemma.-Zoo zouden wij kunnen wijzen op Almanak en ALCORAN, zamengesmolten uit het lidwoord Al (de) en de zelfstandige naamwoorden Manak en Coran, maar A. X. bedoelt waarschijnlijk voorbeelden uit de Nederduitsche taal. C. & A.

VRAGEN DOOR HET BESTUUR BEANTWOORD.

Aangaande het Sandhorster kuddeke, dat S. S. S. in BILDERDIJKS Gesch. des Vaderl. vermeld vond, kan bij het een en ander vinden, dat als antwoord op eene vraag van denzelfden inhoud als de zijne, medegedeeld is NAV. III. bl. 17, Bijbl. 1853, bl. xxiii, xl en lv.

N.Q.S. vraagt naar de afleiding van het woord stokbewaarder en denkt daarbij aan het stock en stockwerk der Duitschers. Ten antwoord het volgende. Stok is beenblok of boei, zie b. v. Ps. CV: 18 (Statenoverzetting). Bij overdragt is het woord toegepast op de gevangenis, in welken zin het voorkomt in WINHOFF, Landr. van Auerissel, 290: "so mach die amptman den antasten, und setten in des Heren stock in den Kerspele daer dat inne geschienn were." Deze zeer voldoende verklaring ontleenen wij aan A. DE JAGERS Taalk. Handl. tot de Statenoverzetting des Bijbels, bl. 104.

De Brabantsche Yeesten, waar L. D. R. naar vraagt,

zijn uitgegeven door J. F. WILLEMS, le deel, Brussel

1839; 2e deel, aldaar 1843, in quarto.

Het oude gebruik te Zeyst, waartoe de bisschoppen van Utrecht bij hunne huldiging verpligt waren en waarvan bisschop FILIPS VAN BOURGONDIë in 1517 alleen voorwaardelijk vrijgesteld werd, bestond daarin dat zij eigenplatten lande, nu vervolgens bij 't klokkleppen, dezen handig de klok togen; ten teeken, dat de opgezetenen ten Bisschop als hunnen Heer moesten ten dienste staan, daar hy toch in de steden geen gezag had, dan om een Schout aan te stellen." Zoo zal de Heer J. H. VAN LENNEP zijne vraag beantwoord vinden door (J. WAGENAAR) Tegenw. Staat van Utrecht, dl. II. bl. 340.

F. F. C. STEINMETZ vraagt: waarom men een klein, niet veel beduidend schrijven een kattebelletje uoemt? 't Is een verminkt Spaansch woord, namelijk cartapel, wat een blad papier beteekent, aan de eene zijde beschreven. Verder: hij zal wel weten (wie weet het niet?) wat een zaturdag is, hoe men op dien dag somtijds, ook zonder

hoogen vloed of dijkbreuk, het water door gangen en por

talen ziet stroomen. Als hij zich nu daarbij herinnert hoe ongaarne cene kat nat wordt, dan zal hij begrijpen, dat de Zaturdag voor dit dier de bangste dag van de geheele week moet zijn, en dat men al zeer weinig van iets moet houden om er evenveel van te houden als de kat van eenen Zaturdag. Een ander spreekwoord, door hem genoemd,

luidt niet: ik wil er kuit of hair, maar ik moet er haring of kuit van hebben. Zie HARREBOMÉE. Volgens denzelfden medewerker zegt men in den Tielerwaard, van eene scheelziende vrouw sprekende: zij kijkt met de oogen een en hij vraagt naar den beetje naar de Willemstad,

"

oorsprong van die spreekwijze. Zij is ook buiten den Tielerwaard in gebruik en luidt in haar geheel: hij of zij kijkt naar de Willemstad, of de Klundert in den brand staat." Wanneer iemand, die aan de noordzijde van het Hollandsche diep staat, het aangezigt naar de Willemstad keert, om de Klundert te zien, dan is dit zeker een onweêrlegbaar bewijs, dat hij geducht scheel ziet.

De vraag van P.: hebben sommige natiën, wat de opkomst en beschaving hunner letterkunde betreft, ook een of ander aan onze Nederlandsche letterkunde te danken?" is zóó algemeen en onbepaald, dat wij haar terughouden, maar ten aanzien der Hoogduitsche letterkunde reeds terstond antwoorden, dat MARTIN OPITZ, de vader der Duitsche prosodic, onbegrijpelijk veel aan HEINSIUS, HOOFT, VONDEL en DE DECKER te danken had.

Tot narigt van C. W. B. diene, dat eene lijst onzer dagen weekbladen, evenwel zonder dat de geest (?) dier journalen daarin gekarakteriseerd wordt, voorkomt in het Algemeen Adresboek van den Nederl. Boekhandel.

π vraagt inlichting omtrent het oude Hero Viria, welke naam, indien hij zich niet vergist, later veranderd is in Herwijnen. Maar vergist hij zich ook in de spelling

« VorigeDoorgaan »