Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

tweeden dag. Hoe hooger des winters het, het andere iets meer water gedroppeld, en

[blocks in formation]

Later zijn deze weêrglazen nog gevoeliger | sneeuw in de lucht is, maar niet stellig vervoor het weder geworden en weet ik ook zekeren, dat die wolken zich, op de plaats beter wat elke verandering beteekent, zoo- der waarneming, zullen ontlasten, daar zij dat zij mij nog meer voldoen en mijne buren somwijlen overdrijven. Sedert eenigen tijd mij steeds komen raadplegen, des zomers heb ik ook opgemerkt hetgeen de Heer VAN over te verwachten regen of onweêr, en des LENNEP zegt van de windstreek; mijne waarwinters of het zal vriezen of sneeuwen, en nemingen voldoen mij nog niet, maar ik veelal komt mijne voorspelling uit. Men meen dat de kristallen zich juist naar de moet echter op de kleinste verandering in windzijde het meest aan het glas zetten. Dat het glas acht geven, zoo als b. v. of de stof de spiritus in het eene glas sterker is dan in op den bodem en de vlokken bovenaan meer het andere, is mij zeer doelmatig voorgeof min opbruisende zijn, en meer zulke din-komen, daar de sterkste des zomers geheel gen, die de een beter zal opmerken dan de ander. Ook kan men wel met genoegzame zekerheid zeggen, dat er onweêr, regen of

klaar blijft, maar des winters goed teekent, en de minder sterke des winters, indien het vriest, zonder verandering, als stijf ge

pakt met sneeuw blijft, maar des zomers zeer goed is.

Bij het vervaardigen dezer glazen zal men dus, mijn inziens, wel doen sterken spiritus te nemen en er daarna, als men de werking heeft gade geslagen, naar goedvinden water bij te droppelen.

Mogt een der HH. Navorschers in dezen omtrek komen, hij onderzoeke in persoon mijne weêrglaasjes, en ik ben bereid alle inlichtingen te geven, die in mijne magt staan.

H. C. STRIK VAN WIJK.

Jonker Everard Meyster (VIII. bl. 103, Vr. 139). SCHELTEMA zegt in zijne mededeeling over het huis de Krakeling te Utrecht en den stichter Jr. EVERARD MEYSTER (Letterk. mengelwerk, dl. IV. bl. 228). "De rijkdom van Jr. EVERARD was hem aangekomen van zijne moeder, A. M. DE BRUIJN VAN BUITENWEG, zuster van den rijken stichter van het hofje van Nieuwkoop in 's Gravenhage." Over haar geslacht zie VIden Jaarg. bl. 230.

p2 p. Jonker Everard Meyster. In het Vde dl. II St. van SCHELTEMA'S Mengelwerk, vind men iets over het huis de Krakeling te Utrecht en den stichter van hetzelve Jr. EVERARD MEYSTER. SCHELTEMA zegt aldaar: "Ik heb aangaande het lot en bedrijf van Jr. MEYSTER bijna niets meer kunnen opsporen." Het ge

slacht van MEYSTER was in de 16de eeuw te Alkmaar, (*) later in den Haag en te Utrecht gevestigd. Hetzelve was verwant met de familiën van VAN TEIJLINGEN, OEM, VAN SCHADIJK, SUIJS, VAN DOMPSELAAR, VAN DASHORST en anderen. De moeder van Jr. EVERARD heette A. M. DE BRUIJN VAN BUITENWEG en hij was gehuwd met ..... SCHAAP VAN DEN DAM, eene zeer rijke en aanzienlijke vrouw. Het wapenschild van zijn' vader hing voorheen met 8 kwartieren in de Domkerk; waarom hij op zijn wapen als middenschild (surtout) de zwijnskop met de twee laurierstokken van BREDERODE voerde, bleef aan SCHELTEMA onbekend.

Zijn portret, dat vrij zeldzaam is, werd door J. VENECOOL geschilderd en gegraveerd door C. VAN DALEN; bovenaan leest men dit

vers:

Hier sweemt 't gedaent in print sijn Schrijvers geest in druck; In oeffening van all 's een MEYSTERS meester stuck.

S.G.

Exprimit aes faciem chartis geniusque Poetam; At Magis-is-ter se factis probat esse magistrum Sanguine quid mirum prognatus et arte magister.

D. V. W. C. K. v. S.

[v. O. verwijst insgelijks naar SCHELTEMA.]

De merken (VIII. bl. 129, Vr. 141). De aandacht van een uwer geabbonneerden is op deze vraag gevallen en hij is in staat het volgende te dezer zake te melden.

Hij is in het bezit van vier ovale glazen, van gelijke grootte, waarop geschilderd is: No. I. Een bekend Familiewapen, met de spreuk: Schade leert wachten; 1615.

No. 2. Een gelijksoortig glas, waarop een wapenschild, omgeven met bloemen en vruchten. De grond van het schild is goud. In het midden van het schild bovenaan staat een 4, daarnaast eene N (sic), waardoor de verlengde horizontale streep van de 4 heengaat. In het midden van het schild onderaan staat eene breede H, waarvan het tweede been eene T is. De verlengde verticale streep van de 4 valt op de middenstreep van de H, nadat zij eerst door een O is heengegaan, die geheel midden in het schild staat. De figuren zijn zwart. Onderschrift: Neringe: is mijn begeringe: door godes segen fijn: Alsse met eeren: in den name des Heren mach vercregen sijn: Hout in gedachen (sic) tallen stonden schade leert wachten, ick hebt bevonden. 1615.

No. 3. Een glas, als voren, voorstellende een' boom, onder welken eene vrouw met zeven kinderen, en de woorden:

TRIJNTJE TEUNIS weduwe van JAN PEETERS VERHAUEN met seven kindren. Het is een zwaar last om dragen T'is al wel als t' is nae Godes behagen. 40. 1615.

No. 4. Een dito, zijnde een wapen-schild van goud, waarop drie visschen, en volgende spreuk:

Die mij benijt, die ziet op hem en laet mijn blijven die ik ben, en is hij dan van zonden vrij, soo spant hij de ..... bouen mij.

JAN DIRK VETTEKUIL.
A. 1648.

Is dit het wapen van Enkhuizen?

Jhr. Mr. H. J. C.

De merken. Het op de pers zijnde nummer van de Vrije Fries dl. VIII, no. 3, bevat eene verhandeling van den Heer J. R. DIJKSTRA te Leeuwarden over de Handmerken in Friesland, opgehelderd door eene plaat. De naspo

op het voetstuk, waarop zijne beeldtenis ge- ringen daarin vermeld zullen voortgezet worplaatst is, zijn wapen en daaronder:

(*) In S. EIKELENBERG en G. BOOMKAMP, Alkmaar en deszelfs geschiedenissen, wordt genoemd Ao. 1573

Mr. HENDRICK MEIJSTER.

den. In de Noorderkerk te Hoorn vond ik een aantal grafsteenen met dergelijke merken: ook op gildepenningen en in gildeboeken komen zij dikwerf voor.

J. D.

L.

Geheime verstandhouding van Prins Willem I (VIII. bl. 131, Vr. 148). De naam van den klerk, door wien de Prins kennis droeg van »de besluiten en maatregels, die ten Hove, zoo tegen de Nederlanden als tegen hem werden genomen" was JUAN DE CASTILLO. Zijn bedrijf werd in den herfst van 1581 ontdekt en op de in de vraag vermelde wijze gestraft. HOOFT, Nederl. Hist., XVIII. pag. mihi 741, noemt hem ">Opperklerk van den Geheimschrijver GABRIEL DE GAYAS" en zegt: »Ten laaste ('k en vinde door wat wegh) leckte de dubbelheit uit." Zie MOTLEY, the Rise of the Dutch Republic III. 515, edit. BINger.

Behalve door dezen DE CASTILLO werden den Prins mededeelingen gedaan, onder anderen, ook door VAN DER ESSE,Geheimschrijver van PHILIPS, zie MOTLEY I. p. 418. II. p. 34, 78. Noemt MOTLEY, de handelwijs van den Prins, zijne »inclination for political intrigue" teregt: "a blemish upon the purity of his moral nature," hij laat toch niet na gewigtige redenen van verontschuldiging in het midden te brengen. Zie I. 418, II. 516.

D. B......k.

[JUAN DE CASTILLO genoot daarvoor 300 kroonen in het jaar. Medegedeeld, volgens BOR, B. XVI. bl. 44 (288) en WAGENAAR, dl. VII. bl. 420, door .. R. E., wiens antwoord voor het overige met dat van D. B......K overeenkomt.]

Eerste vergadering der Staten van Holland te Dordrecht in 1572 (VIII. bl. 131, Vr. 149). Het lid der Staten, die met de ƒ 24000 was doorgegaan, kan niemand anders geweest zijn dan de Delftsche Burgemeester HUIG JANSZ. VAN GROENEWEGEN, die bij FREDERIK VAN INTHIEMA, LUMEY'S vriend en verdediger met eene zwarte kool geteekend staat. Een van GROENEWEGENS collega's liep met hem tot de Spanjaarden over. J. L. A. I. kan daarover mijne Gesch. der Watergeuzen nazien bl. 463, doch hij zal nog beter te regt raken bij INTHIEMA zelven, in zijne Querela Hollandiae ad illustrem ac fortissimum heroem Guilielmum, Comitem de Marca &c. Ik geloof dat dit boek zeer zeldzaam voorkomt, maar het is voorhanden op de Koninklijke Bibliotheek te's Gravenhage.

V. GR.

Godefroy Boot (VIII. bl. 132, Vr. 155) kwam mij in een der geschriften van COOLHAES Voor, als licentmeester van Gorcum, en schrijver eener Remonstrantie. Zie mijn Casper Jansz. Coolhaes, dl. II, bl. 102.

H. C. ROGGE.

Jonkheer Jacob Duym (VIII. bl. 132, Vr. 158). In de Gerechtsdagboeken van Leijden, Lett. B. bl. 135 verso, leest men: "Opte requeste van de gildebroeders en beminders der Vlaemsche Rethorycke, getitu

[ocr errors][merged small][merged small]

Die van den gerechte deser stadt Leyden, gesien in haer Vergaderinge opt Raedthuys derselver stede, den innehouden van de jegenwoordige requeste, hebbende gedaen'verkiesinge van den persoon van Joncheer JACOB DUYM, tot Keyser van de vlaemsche camere van retorycke, voor so veele in hem is geapprobeert belieft ende bevesticht, approberen, believen ende bevestigen mits desen, ende denselven Joncheer JACOB DUYM, Oversulcx gecommitteert gestelt en geauthoriseert mits desen tot Keyser ende Hooftman van de voors. camere der rethoriken, om den selven in goeder ordre ende geregeltheyt te onderhouden en sulcx doende, den broederen in der Conste van Rethorycke te ouffenen ende exerceren, volgende de ordonnantie, regele ende instructie, deselve bij de voors. Gerechte verleent off noch te verleenen, hebben int vorder de toonders toegelaten ende georloft omme op haeren aenstaenden feestdach en andere haere gewoonlicke tsamencompsten, haerl. blasoen off camerteecken naer ouder gewoonten openbaerlick te mogen gebruycken en uythangen. Dato 2 Oct. 1591."

Indien dit stuk en nog andere voor den Heer C/ van belang zijn, waarin JACOB DUYM als Jonkheer voorkomt, dan kan hij ter Secretarie van Leyden daarvan afschriften bekomen.

Den 27 April 1600 heeft JACOB DUYM een gedicht (of spel) gemaakt groot 16 bladen en genaamd: Een spiegel der getrouwicheit.

[blocks in formation]

Weduwenbeurzen (VIII. bl. 133, Vr. 167). Men spreekt in onzen tijd wel eens van eene spoorwegkoorts, doch in 1749 schijnt er eene weduwenbeursmanie te hebben bestaan en in de Nederlandsche Jaerboeken worden soms curieuse reglementen medegedeeld. Zoo kwam er in Januarij 1749 te Enkhuizen, in navolging der preceptoren van de Latijnsche scholen, eene beurs van de schoolmeesters, kosters en voorzangers in Noord- en ZuidHolland tot stand onder directie van ALLERT VISSCHER, schoolmeester te Oudkarspel, JA

COB MESJES en ARIS ZINGER.

In het reglement leest men »dat er van Alkmaar op Oudkarspel een jaagschuit vaart,

zoodat ieder gemakkelijk en secuur zijn geld en brieven aan den boekhouder kan overzenden."

In Februarij rigtten eenige officianten te Rotterdam eene beurs op, waartoe geadmitteerd werden veertig personen, met een' inleg van ƒ 20 in het jaar en een pensioen van f 150. In Mei werd het voorbeeld door eenige burgers te Alkmaar gevolgd. Hier betaalde men ƒ 30 inlage en vervolgens ƒ 10 in het jaar, waarvoor de weduwe ƒ 75 jaarlijks trok, welke som tot f 200 kon opklimmen. Er mogten slechts 75 deelhebbers zijn.

In Augustus kwam er eene Societeit ten behoeve der schoolmeesters-weduwen tot stand, opgerigt door de schoolmeesters te Langeraar, Woubrugge en Zoeterwoude in Rhijnland. Het getal der leden was bepaald op 150 personen. De inleg was in classen, waarnaar de ondersteuning zich regelde.

Den 12den October werd er te's Hage eene weduwenbeurs opgerigt onder den naam van Societeit van Ambtenaren van differente zoo hooge als lager collegien, mitsgaders andere personen, zijnde of Suppoosten van den Hove of andere Burgers en inwoners van's Gravenhage tot het formeren en onderhouden eener weduwbeurze.

De Jaerboeken roemden in een vers (zie bladz. 804) het bedrijf.

"Dat zoo veel godsgestichten, Gedrukt door tal en last van armen moet verlichten, En door een schrand'ren vond die wecuw en weezen voed Het zelden dun getal der armen dunnen doet."

Er was ook eene plaat bij, eene zinnebeeldige voorstelling van de oprichtinge van de weduwbeurzen in 1749,door S. FOKKE gegraveerd en waarnaar C.W.B. in het bijzonder vraagt. Eindelijk werd in December van hetzelfde jaar te Rotterdam nog een fonds opgerigt.

Daar deze inrigtingen op geene wetenschappelijke gronden steunden en de sterftestatistiek destijds nog niet bekend was, kon het wel niet anders of de meeste der fondsen hebben menigeen moeten teleurstellen.

[ocr errors]

Ds. Cornelis Louron (VIII. bl. 134, Vr. 172). Het Boekzaal-berigt (April 1818) luidt aldus: "Op den 3 April j. 1. overl. te Leyden, na eene ziekte van 12 dagen, aan eene zinkingachtige longontsteking, Ds. CORNELIS LOURON, Emeritus-Predikant van Hellevoetsluis, in den ouderdom van 56 jaren en 8 maanden. Zijn WEw. was geboren te Rotterdam den 3 Augustus 1761. In zijn vaderstad het onderwijs der Lat. scholen genoten hebbende, begon en volbragt hij zijne Academische letteroefeningen te Leyden, werd Prop. den 5 Februarij 1787, deed te Oost- en Westerblokker zijne intrede, den 15 Julij deszelven jaars, met Ps. 51: 14, bedankte in 't volgende

[ocr errors]
[ocr errors]

jaar voor 't Woud, aanvaardde zijnen dienst te Hellevoetsluis, den 26 Julij 1789, met Ps. 25: 8. Daar zijnde, wees hij de beroeping naar Oudbeijerland van de hand. Eindelijk door zwakheid en benaauwdheid op de borst, gedrongen zijnde, zijne rust te zoeken, verkreeg hij die, en zeide in Wintermaand 1.1. die gemeente vaarwel, naar Coloss. 4: 18, het eerste en laatste lid. Zijn WEw. is gehuwd geweest met Mejufvr. SUZANNA VAN DER WILLIGEN, reeds lang vóór hem overleden. Uit dit huwelijk heeft hij eenen zoon en eene dochter nagelaten, die hem betreuren."

[blocks in formation]

Carolus Ursinus (VIII. bl. 134, Vr. 174). Toen ZACHARIUS URSINUS den 6den Maart 1583 ontsliep, liet hij slechts een' toen nog jeugdigen zoon na, JOANNES. Deze werd later Predikant te Utrecht, doch in 1600 door de Magistraat afgezet. Nog in dat zelfde jaar kwam hij als Predikant te Amsterdam, waar hij, als heftig vijand van de aanhangers van ARMINIUS, in 1620 stierf. Ik meen zeker ergens gevonden te hebben (tot heden zocht ik te vergeefs naar de plaats waar), dat deze, onder andere kinderen, ook een'zoon CAROLUS naliet. De Predikant van Hellevoetsluis zou dus een kleinzoon van den Middelburgschen Hoogleeraar zijn.

H. C. ROGGE.

[blocks in formation]

ten zitten. Dit wordt in een' kwaden zin gebezigd. Pekel is echter goed, bederfwerend.

plaats van een ander woord. Met de verklaring van Dr.

Antw. Pekel, meenen wij, staat kieschheidshalve in de

M. DE VRIES, Hoofts Warenar, bl. 237, die meent dat hier werkelijk pekel bedoeld wordt, omdat vleesch dat te lang in de pekel geweest is, daardoor oneetbaar wordt, kunnen wij ons niet vereenigen.

kant. Van daar de naam van de stad Hoorn, in Noord2. Horn, in het oud-Duitsch, beteekent een' hoek of Holland, als gelegen in een hoek of op eene kant. HEDA en BEKA noemen, meen ik, deze stad in het Latijn: angu. lus, d. i. horn of kant. Maar hoe komt dit overeen met het wapen dier stad: eene hoorn?

beteekenis van den naam bij de meesten niet meer bekend Antw. Het wapen is ontstaan, toen de oorsprong en

in 1769, te Zwartewaal in 1774, te Sommels- |
dijk in 1777, te Breda in 1782. Aldaar werd
hij in 1784 tot Hoogleeraar in de Godge-
leerdheid en heilige geschiedenissen benoemd,
en arbeidde hij korten tijd bij de Nederduit-
sche gemeente van Hamburg en Altona. Te
Amsterdam werd hij den 22sten November
1789 bevestigd, en heeft daar bijna 35 jaren
het woord der zaligheid verkondigd. Hij
overleed te dier plaatse in den avond van
den 27sten Julij 1824, na eene ziekte van
weinig dagen en bijna tot den ouderdom van
77 jaren geklommen zijnde. Hartelijk door
zijne vrienden betreurd, te meer, daar hij, die
altijd eene vaste gezondheid genoten had, zoo
onverwacht werd weggenomen, is zijn ver-
lies ook bijzonder treffend voor zijne hoogde
bejaarde weduwe, kinderen en de onver-
zorgde weezen van zijnen eenigen zoon, wiens
sterven hem den avond zijns levens in diepe
droefheid deed slijten. Zie Boekzaal, Aug.
1824; BRANS, Kerkelijk register der Zuid-Hol-
landsche Predikanten, bl. 128 en 171; Naaml.
der Amsterdamsche Predikanten, bl. 44 en 45,
en ERMERINS, Z.Oudh., Naaml.der Predikanten
van Noordgouwe.

J. VAN DER BAAN.

VRAGEN DOOR HET BESTUUR BEANTWOORD.

DIRK POTTER, die zich sedert 1414 DIRC POTTER VAŇ DER LOO (niet POTTERLOO) noemde, is de dichter van der Minnen Loep. M. H. A. O., die bijzonderbeden omtrent hem en zijne familie wenscht te weten, raadplege de Inleiding voor de uitgave van zijn werk en de mededeelingen van Mr. L. PH. C. VAN DEN BERGH, in het Nederl. Athenaeum, 's Gravenh. 1853, bl. 149 en 150.

"Beleedigen,” zegt K. R. P., «is, blijkens de uitspraak, niet van leed, gelijk Prof. SIEGENBEEK meende, maar van lid af te leiden, en daarom beledigen te spellen. Zou het niet raadzaam zijn tot de oude en juiste spelling terug te keeren ?" Wij kunnen K. R. P. de verzekering geven, dat SIEGENBEEK hier gelijk, hij ongelijk heeft. Vele werkwoorden van substantiven afgeleid met het voorvoegsel be beteekenen iemand of iets voorzien van datgene wat het subst. aanduidt. Bezoldigen is van sold voorzien, iemand een vast loon betalen, bekrachtigen, van kracht voorzien, krachtig maken, beschuldigen, van schuld voorzien, schuldig noemen, begunstigen, van gunst voorzien, gunst bewijzen. Even zoo is beleedigen, iemand van leed voorzien, hem leed aandoen. Bovendien wijst de Hoogduitsche vorm beleidigen duidelijk aan, dat wij hier eene afleiding van leed, niet van lid hebben.

Ten antwoord van A. diene, dat RUTGERS in zijne bewerking van Gezang 62 (der Evangelische Gezangen) zeer vrij is geweest en zich noch aan het lied van LODESTEYN, noch aan de vertaling van GOTTFRIED ARNOLD streng gehouden heeft. Blijkbaar heeft hij echter beiden gekend en dezelfde zangwijs gekozen als ARNOLD, nl. Wachet auf, ruft uns die stimme, terwijl LODESTEYN de zangwijze heeft: Amo te, benigne Jesu.

Omtrent DIRK VAN RIJSWIJK, van wien W. B. melding gemaakt vond bij VON ZESEN, en in eene andere beschrijving van Amsterdam, en vooral omtrent zijne kunstwerken kan hij eenig berigt vinden Nav. I. bl. 226 en 339; II. bl. 42 en 104.

De volgende vragen ontvingen wij van B. F. C.

was. Men vindt hier meer voorbeelden van.

3. Is de uitdrukking goed: naar iemands hart spreken? zoo ook: iemands belangen op het hart dragen? Antw. Tegen de eerste, eigenlijk een hebraismus, door

Statenvertaling bij ons in gebruik gebragt, hebben wij

geen bezwaar, maar de tweede achten wij niet goed. 4. Men schrijft trekkebekkende duiven; moet het niet zijn: bekketrekkende? Zoo hoort men vaak in het dagelijksch leven van eene deur spreken, die wijgewaad open staat, in plaats van wagewijd, d. i.waar een wagen door kan.

Antw. Wijgewaad deugt niet. Of evenwel de afleiding die B. F. C. geeft, de ware is, is niet geheel zeker. Men zie Dr. DE JAGER, Verscheidenheden, bl. 323. Trekkebekken is goed, even als stampvoeten, kwispelstaarten, en andere dergelijke.

5. Waarom schrijft men: eenvoudig, en niet eenvouwig, zoo als het volgens de afleiding wezen moest?

Antw. Eenvoudig is zeer goed. De d is hier geene ingevoegde letter, maar behoort tot den wortel. Want vouwen staat voor vouden, goth. falthan.

N.Q.S. schrijft ons: "Het Bestuur heeft getracht mijne vraag naar de afleiding van het stokbewaarder (cipier) op bl. 149 te beantwoorden, door te zeggen: stok is beenblok of boei. Bij overdragt is het woord toegepast op gevange nis. Ik blijf vragen: is stok niet even als bij de Duitschers vertrek? KILIAAN acht stokbewaarder en steenbewaarder synonym. Nu werd steen gebruikt voor gebouw, domus lapidea, castellum, turris, en overdragtig voor gevangenis. Even zoo dunkt mij is stok, vertrek, stube, en overdragtig gevangenis. Des Heeren stok is even als 's Graven steen, gevangenis. Maar stok kan geen beenblok zijn."

N. Q. S. blijft alzoo vragen of stok bij ons niet even als bij onze Hoogduitsche naburen vertrek beteekent. Wij blijven antwoorden: neen, want wij hebben er nooit eenig bewijs voor gevonden. Wat N. Q. S. zegt, dat KILIAAN steenbewaarder als synoniem met stokbewaarder opgeeft, is waar, en die woorden hebben inderdaad dezelfde beteekenis. Maar daaruit volgt nog niet dat stok hetzelfde beteekent als steen. Hij zegt verder dat stok geen beenblok zijn kan. Mij dunkt, de aangehaalde plaats uit den Staten bijbel leert het duidelijk genoeg; er wordt daar (Ps. CV: 19) van JOSEF gezegd: "men drukte zijne voeten in den stok." Wil hij echter meer bewijs, dan verwijzen wij hem naar KILIAAN, wien hij zelf aanhaalt. Deze geeft onder de beteekenissen van stok, noch vertrek, noch iets dergelijks op, maar wel, compes lignea, lignum bipatens in quo sontium pedes includuntur; d. i. een stuk hout, met twee openingen, waar de misdadiger met de beenen in gesloten wordt.

AANTEEKENINGEN.

Taalzuivering (vervolg van bl. 182). "Is," schrijft ons K. R. P., »de spreekwijze, ik ga rond het huis, rond de tafel, aan het Engelsch

1. Van waar de spreekwijze: Iemand in de pekel la- ontleend of inheemsch? Het eerste wordt

« VorigeDoorgaan »