't Zal wel gaan, als 't begint te gaan. DE NAVORSCHER, EEN MIDDEL TOT GEDACHTENWISSELING EN LETTERKUNDIG VERKEER TUSSCHEN ALLEN, DIE IETS WETEN, IETS TE VRAGEN HEBBEN, OF IETS KUNNEN OPLOSSEN. 1. 379, 409). VRAGEN. Die 't beter weet, mag het zeggen. hooren te ondergaan, om regt verstaanbaar te worden. - Mogt de een of ander onzer ge Anakreontische vragen (vgl. Vr. 347, leerden er zijn vernuft op gelieven te scher- Ode 1, vs. 1-4. Θέλω λέγειν ̓Ατρείδας, θέλω δὲ Κάδμον ἄδειν. 2.- Florilegium van Swertius. De Marquis DE ST. SIMON spreekt in zijn werk over de Hyacinthen van een Florilegium van SWERTIUS, stuk-gedrukt te Arnhem in 1620, waarin, onder andere, veertig soorten van enkele Hyacinthen moeten zijn afgebeeld. Ik vind dit boek anders nergens vermeld. Kan iemand mij ook eenige bijzonderheden hieromtrent mededeelen, of mij zeggen, waar er thans een exemplaar van te vinden is? Hoe kunnen de 2eerste regels van dit je gevoegelijkst verstaan worden; hangende en conditioneel, alsof er het partiekeltje e of av vóór stond? of mag men dat eveneens opvatten alsof er geschreven ware lov? of eindelijk, zijn de aangehaalde verzen, zonder dien omslag, op eene geleidelijke en genoegzaam bevredigende wijze uit te leggen? Ode 8, vs. 7-9. ἐπεκερτόμουν δὲ παῖδες, ἀπαλώτεροι Λυαίου, δακετυμά μοι λέγοντες. Hoe is dat áñalós op te vatten en te verkla ren; teeder, zacht, fraai, bevallig, schoon? of vrolijk, dartel, weelderig, levenslustig, spotziek? Beide beteekenissen slaan vrij goed BAC CHUS: doch welke verdient alhier de voor LAGE. 3. Etruscisch-Phoenicisch kompas in 't Museum te Florence. In verband met onze beschouwing van Sir WILLIAM BETAM'S Etruria-Cellica (*), staat ons ééne zaak te vermelden, die ons als allermerkwaardigst getroffen heeft. Er bevindt zich namelijk, in het Museum te Florence, een bronzen Etrusco-Phoenicisch zeekompas van acht punten, met een Medusahoofd in het midden. Daaromheen copt een opschrift, door BETHAM overgezet met de woorden: In den nacht, op eene reis uit of t'huis, in (bij) altijd gelukkig zeilen in helder keur, met het oog op het gedrag der knapen Fragment van Saffo. Κατθανοῖσα δὲ κείσεαι· 't Grootste gedeelte der gewis voortreffelijke, ofschoon uiterst scherpe en bijtende Ode, waarvan dit fragment een gedeelte heeft uitgemaakt, is verloren gegaan: bovendien heeft dat kleine overschot nog niet eens in zijne oorspronkelijke volkomenheid tot ons mogen komen. Immers de 2de en 3de regel schijnen eenige kritische hulp te behoeven, om met juistheid weêr te geven wat de dichteres bedoelde. Ook de woorden apavi in den 5den, ten minste πέδαυρον en ἐκπεποταμέναν in den 7en en 8en versregel zullen wel verandering beDI. VIII. is de koers van gaan bekend. De vier hoofdstreken loopen spits toe, de tusschenwindstreken zijn stomper; doch het Medusahoofd, op zulk eene plaats, maakt onze bevreemding gaande. Niets, in geheel de heidensche mythologie, brengt ons meer in de war, dan dit beminnelijke monster, met haar slangenhair en vleugels, en vlammige straalkroon. Welligt zou, bij naauwkeurige be (*) Etruria-Celtica: Etruscan Literature and Antiquities investigated; in which the Language of that ancient and illustrious People is compared and identified with the Iberno-Celtic, and both shown to be Phoenician. R. D. S., F. A. S., etc. etc., author of various historical By Sir WILLIAM BETHAM, Ulster King at Arms. V. P. and archaeological works. 2 vols. 8o. Dublin, P. D. HARDY and Sons: London, R. GROOM BRIDGE; BOONES. 1 schouwing, dit overblijfsel met zijnen zeestarvorm, tot oplossing der verborgene geheimenissen kunnen bijdragen." Zoo schrijft de Literary Gazette for 1842, p. 911. Ons bevreemdt een kompas, in zulk een' tijd. Wij weten wel, dat wij hier aan geene magneetnaald mogen denken, maar toch..... een kompas! Is dit voorwerp werkelijk datgene, waar men het voor houdt? Is het echt? Waar vindt men het beter beschreven, uitgelegd en afgebeeld? Wij hebben het werk van BETHAM niet. En is het Medusahoofd ook de zonnegod, met stralenglans? Dit komt, onzes oordeels, bij windstreken beter te pas. J. H. VAN LENNEP. 4. Comes Palatinus Caesarinus. Deze titel werd door den Duitschen Keizer FERDINAND in 1627 te Praag, aan een' Doctor in de Regten, ten eeuwigen dage, voor hem en zijne nakomelingen verleend. -Was dit een adellijke titel of niet? 5. Senior Scholarcha en administrateur van de kerk van den jongen St. Pieter, te Straatsburg, omstreeks 1640. Kan iemand eenige inlichtingen omtrent deze betrekking mededeelen? 6. Van lazuur met een arm. Van lazuur met eene wolk uit de linkerzijde van het schild komende. Uit deze wolk steekt een geharnaste regterarm, een doodsbeen in de gesloten vuist houdende. Uitgenomen het schild, zijn de kleuren of metalen der overige figuren niet te bepalen. Boven het schild start een helm, en daarboven, als heljiceken de arm met het doodsbeen. Zou iemand eenige inlichtingen kunnen geven aangaande dit pen, en aan welke familie dit behoort? toernooi, in eene der Noord-Nederlandsche 9. Terningen en terlingen. In de schutmeesters rekening van SWEDER DE VOECHT, 1480, voorkomende in de Kronijk van het Historisch Genootschap te Utrecht, zesde jaargang, vindt men, onder andere, aangeteekend: »Item van 1m ijzeren terningen in haecbuscloten te gieten," enz. en van hondert terningen die men in serpentgenen cloten goet, xxvij pont wegens," enz. Voorts in de bekende ordonnantie op de zeevaart van Keizer KAREL den Vde, 1549, te vinden als bijlage achter het 2de deel van Hollands Rijkdom, door LUZAC, art. IV, wordt de uitrusting van schepen van verschillend charter bepaald, en onder de munitien treft men aan: »Hagelgeschut, Vierwerck, IJseren, Terlingen, Darden, enz." Nu is het blijkbaar dat hier de comma tusschen IJseren en Terlingen te veel is, men vraagt: wat zijn ijzeren terningen of terlingen? Majoor K. 10.- Hendrik van Schuylenburch. Ik bezit een' brief, geteekend HENDRIK VAN SCHUYLENBURCH, 28 Julij 1744, handelende over polderzaken van Zuid-Holland. Hij schijnt Regent van eene der steden aldaar (vermoedelijk van Gorinchem) te zijn geweest. Wie was hij? N. Q. S. 11Karel, Erfprins van Denemarken en Nodegene was KAREL, die zich in 1707 noemde: CHARLES par la grace de Dieu Prinwaéréditaire de Danemarc, Norweghe, etc. •Duc de Sleswic-Holstein, de Stormarn et de Ditimischen Conte d'Oldenburg et de Del 7.- Pluggedansjes. De Schout-bij-adenhorst..etc. etc."? Was hij de in 1680 geSTAVORINUS verhaalt in het le deel zijner boren CAROLUS, zoon van CHRISTIAAN V, , KoReize van Zeeland, enz., gedaan in de jaren ning van Denemarken en Noorwegen en broe1774-1778, bl. 111 en 112, het volgende der van Koning FREDERIK IV? Maar vanwaar staaltje, hoe men zich, tijdens zijn verblijf te dan zijn titel van Erfprins, daar aan gezegSamarang, op partijen vrolijk maakte: »Bij den Koning FREDERIK reeds in 1699 een zoon gelegenheid van dit feest, dansten twee Ouwas geboren, die in 1707 nog leefde? — En derlingen van de gemeente van Samarang, na- vanwaar dan KARELS aanspraak op het toenmelijk de Fiscaal en de Luitenant van de Ar- malig Bisdom, thans Vorstendom, Lubeck, tillery, een Pluggedansjen, bekend onder den van welke aanspraak hij den 19den Julij 1707 naam van het Haagsche Officiertjen, om het door bemiddeling van den Koning van Engegezelschap wat te vermaken." land, en van de Staten-Generaal der Nederlanden, afstand deed ten behoeve van zijnen neef (sic) Hertog CHRISTIAAN AUGUST, door hem genoemd Administrateur de Sleswic? Genoemde CHRISTIAAN AUGUST was immers zoon van CHRISTIAAN ALBERT, Hertog van Holstein-Gottorp, welk huis reeds vóór het jaar 1600, het bestuur over het Bisdom Lubeck uitoefende? Immers de jongere zonen van Men vraagt: wat is een pluggedansjen, en wat was dat "Haagsche Officiertjen", waarover de zedige vlootvoogd eenigzins geërgerd scheen: toch geen quadrille des lanciers? 8. Majoor K. Toernooijen en glavien. In welk werk kan ik de beste beschrijving vinden van een dat huis waren Bisschoppen en Coadjutoren | van gezegd zoogenaamd Stift, waarvan Eutin de hoofdplaats is? Engeland nam op zich om aan Prins KAREL voor dien afstand jaarlijks £ 4000 te betalen en de Vereenigde Nederlanden 4000 Kroonen (Ecus, monnoye de Hollande). -Wat hadden de Vereenigde Nederlanden met die zaak te maken? N. Q. S. 12. Schilders-anachronismen. In Notes and Queries van 7 Februarij 1857, bl. 115, worden eenige schilders-anachronismen opgegeven. Daarbij worden ook een aantal schilders van de Hollandsche school genoemd, die in hunne voorstellingen de tijden niet getrouw zijn gebleven. Zij zijn: DE VOS, HEMSKIRK (!), BREUGH (!). Verder leest men: »Een ander Hollandsch schilder teekende ABRAHAM, op het punt van ISAAC dood te schieten met een kavalerie-pistool, terwijl een engel het zundgat bevochtigt door eene zeer menschelijke daad."— Welk schilderstuk en welke schilder wordt hier bedoeld? En is de voorstelling een ernstig stuk of eene, hoezeer dan ook ongepaste caricatuur? PHILO-INDICUS. 13. Indië en de Schilderkunst. Het heeft mij steeds verwonderd, dat in Nederlands Indië de liefhebberij voor de schilderkunst zoo weinig ontwikkeld is. Bij geen enkel particulier vindt men een schilderstuk van eenige waarde. De eenige verzameling van schilderijen is in de vergaderzaal der Indische Regering op het paleis van Weltevreden. Deze verzameling bevat de portretten van al de Gouverneurs-Generaal van Nederl. Indië, met uitzondering van dat van den Heer Mr. ALBERTUS JACOBUS DUYMAER VAN TWIST. Misschien is dit echter nog te verwachten. Voorts vindt men daar de portretten van eenige Stadhouders en hunne gemalinnen, dat van Lord MINTO, die van Z. M. WILLEM I, WILLEM II en WILLEM III, en eenige voorstellingen van zeegevechten. Soms wordt wel de opmerking gemaakt, dat het zonderling is, dat de portretten van Sir THOMAS STAMFORD RAFFLES en van JOHN FENDALL aan de verzameling ontbreken. Deze verzameling bevat vele schoone stukken, die vooral te beter te waarderen zijn, sedert de schilder des Konings, Radin SALEII, ze heeft gerestaureerd. Jammer echter, dat het lokaal, waarin zich de schilderijen bevinden, volstrekt niet daarvoor geschikt is. Het bestaat uit eene zaal en twee kamers. De zaal is lang en van goede evenredige hoogte en breedte, maar het licht valt alleen door de ramen, die vlak over de portretten zijn, zoodat men zeer veel moeite heeft om een gezigtspunt te vinden, vanwaar men de stukken behoorlijk kan onderscheiden. Voorts heeft de zaal volstrekt niets schoons; zij is smakeloos, zelfs gemeen geverfd; er staan stoelen in, die een eenvoudig particulier niet in zijn huis zou dulden, de vensters zijn behangen met wit katoenen gordijnen, afgezet met rood katoenen draperiën, terwijl de portretten hunner Majesteiten half verborgen zijn achter blaauw katoenen gordijnen, afgezet met valsch goud galon! Ziedaar alles wat men voor de schoone schilderkunst in Indië over heeft. Het is bedroevend; maar dikwerf heb ik mij afgevraagd, waarom niet jeugdige schilders van talent naar Indië komen, om de onbeschrijfelijke schoone natuur dezer landen, of de eigenaardige toestanden van het volk op het dock weder te geven. Zulke stukken, met talent volbragt, zouden niet alleen in Indië, maar ook in Europa gretig tegen goede prijzen gekocht worden. Dat men hier geene goede schilderstukken bij particulieren aantreft, is niet toe te schrijven aan minachting van de kunst, maar eenvoudig daaraan, dat zij er niet zijn, met uitzondering van een paar fraaije stukken van Radin SALEH, waarvoor hij ook goede prijzen gemaakt heeft. Behalve een stuk van den schilder PAYEN, is mij in Nederland geene schilderij bekend, die op Indische toestanden of natuurtooneelen betrekking heeft. Ik stel er echter belang in te weten, welke stukken van dien aard in Nederland te vinden zijn, en eene opgaaf daarvan in dit geacht Tijdschrift zal mij veel genoegen doen. 14. PHILO-INDICUS. Historische schilderij te Leeuwarden. In de Geuzen, uitgegeven door BILDERDIJK, 's Hage, 1826, in het 2de deel, de Ophelderingen, bl. 19, staat: dat VAN HAREN bij geval te Leeuwarden in een' winkel boven de toonbank eene schilderij gevonden heeft, waarin 's lands gesteldheid van zaken, sedert het begin van de Beroerten tot in het midden van 1572 verbeeld werd. De schilderij moet van een kunstrijke, poëtische vinding geweest zijn. In een gedeelte van de schilderij moeten zich bevonden hebben aangezigten van Nederlanders en Spanjaarden, luisterende naar het pleidooi, dat VIGLIUS VAN AYTA doet, ter gunste van den Burgemeester VAN STRAALEN, die teregt wordt gesteld. Deze waren waarschijnlijk alle naar het leven genomen of naar familieportretten geschilderd. Bijna alle die Nederlanders moeten tot de Geuzen behoord hebben. Zou iemand ook kunnen zeggen waar deze schilderij is? T. 15. — Paulus Merula. Zou iemand mij ook kunnen zeggen, of er van de 5 kinderen van dezen Leidschen Hoogleeraar nog nakomelingen zijn? T. 16. Lichtgevende eigenschap der Katteharen. Ik meen opgemerkt te hebben, dat de lichtgevende eigenschap der katteharen, eerderaan de phosphorische natuur van het kattengeslacht toe te schrijven is, dan aan eene electrische werking. Daar het algemeen gevoelen deze eigenschap aan electriciteit toeschrijft, wordt aan de physiologen in bedenking gegeven om dit punt chemisch te onderzoeken. S. v. D. N. 17. R. -J. de Nerée. Uiteenloopend zijn de onderwerpen van zijnen mij bekenden letterarbeid. Zoo schreef hij, in 1607, een treurspel: Le Triomphe de la ligue; in 1610, tijdens de Remonstrantsche en Contra-Remonstrantsche kerkgeschillen, een Tractaet ofte Alghemeijnen Inventaris: Waer inne verhandelt ende vertoont worden alle de groote swaricheden die ons uijt de hedendaechsche Schriften ende Disputatien ontstaen, enz., dat hij aan Prins MAURITS opdroeg; en in 1611 vertolkte hij, in Fransche verzen, de Minnedichten van HOOFT. Wie was R. -J. DE NÉREE? J. L. A. I. 18.- Hendrik Geldorp. Onder het pseudoniem van GRATIANUS VENERUS, heeft HENDRIK GELDORP in 1558 uitgegeven: D. RUARDUS TAPPART, Enchusani, haereticae pravitatis primi et postremi per Belgium inquisitoris apotheosis; waarvan in 1600 eene vertaling het licht zag, getiteld: De hemelvaart des eersten ende oversten vervolger der Christenen in Nederlant, RUART TAPPER, enz. Mede is van hem bekend: Van de armen toe onderholden.... JOHANNIS LODOVICI VIVES twee boeken. Uit den Latijn deur HENDRIK GELDORPIUM. Thantwerpen bij WILLEM SILVIUS, 1566, in 8°. Met privilegie. Wie was HENDRIK GELDORP? J. L. A. I. [Over het geslacht GELDORP is reeds gehandeld, NAV. V. bl. 123; Bijbl. 1855, bl. lxxxiii en lxxxiv. De daar vermelde Predikant HENRICUS GELDORP werd in 1600 geboren en kan derhalve de door J. L. A. I. bedoelde niet zijn.] 19. Eerste typographische voortbrengselen. Kan men met zekerheid bepalen, welk typographisch voortbrengsel onmiddellijk na die door LAURENS COSTER geleverd, in Nederland het licht heeft gezien; en den titel opgeven van het eerste in Nederland met naam van stad, drukker en jaartal gedrukte boek, zoo als de Duitschers met zekerheid kunnen bepalen van het Maintzer Psalterium, hetwelk op den 14den Augustus 1457, door FAUST en SCHÖFFER in folio is uitgegeven? J. L. A. I. 20. Livius met voorberigt van Erasmus. De uitgave van LIVIUS, gedrukt te Maintz, bij J. SCHÖFFER, 1518, in folio, bevat een voorberigt van ERASMUS, waarin deze de eer van de drukkunst in de stad Maintz te hebben uitgevonden toeschrijft aan FAUST. Men zal mij bijzonder verpligten met na te vorschen, of genoemd voorberigt ook in eenige in Nederland gedrukte uitgave voorkomt, of in het Nederlandsch vertaald is. J. L. A. I. 21.- Avondmaalgangers te Antwerpen. De Heer GÉNARD zegt in een Notice sur JACQUES JORDAENS (*), dat deze Antwerpsche schilder in 1671 (dat waarschijnlijk het jaar is van. zijnen overgang van de Roomsche tot de Hervormde kerk) voor de eerste maal, op 78jarigen leeftijd, tot het Avondmaal werd toege (*) Geplaatst in den Messager des Sciences Hist., voor 1852. De schrijver teekent nog in cene noot aan, dat, sedert het jaar 1659, jaarlijks eene lijst werd opgemaakt van de namen van al de Hervormden van Antwerpen. laten. Het bewijsstuk, dat hij in zijn geheel opgeeft, luidt aldus: Namen der persoonen die na vertooninge van behoorlicke kerkelicke attestatien of oock wel na voorgaende gesonde belijdenis hares geloofs van de waerde leden des Kerckenraets van den Olijfberch toe gestaen is te verschijnen aen CHRISTI heilige tafel in het ghebruijck van sijn heilich en hoogwaerdich avondtmael, Ao. 1671. Volgen nu de namen, waaronder men, behalve dien van JORDAENS, de volgende aantreft: VAN BRAKELEN met sijn huisvrouw; -VAN DEN HEUVEL met sijn moeder;—HOOFT;-Mevrouw RAM en haer dienstmaecht; ;- Sinjr. VAN GANGEN; PAULUS VAN PROVIJN, de jonge; FRANCO VROMANS; SIMON DE ASSIGNY; BH'. 24. - De schaar. In het werk van Dr. WESTERHOFF, de Kwelder kwestie, zegt Z. Ed. bl. 8, onder de aanteekeningen: "Een mijner vrienden verzekerde mij, dat hij zich herinnerde, vroeger ergens een werk gezien te hebben met platen, op welke verschillende symbolische strafoefeningen werden voorgesteld, en op welke hij ook voorgesteld gevonden had het dragen van eene zeer groote tot aan den grond afhangende schaar, met een draagband om den hals vastgemaakt. Ook had hij in hetzelfde werk een persoon afgebeeld gevonden, welke een afbeeldsel van eene schaar op eene der mouwen gedragen had." Wie kan mij dat werk met afbeeldingen opgeven of aanwijzen? BH'. 25. - Geslacht Uytenbogaert. Bestaat er eene geslachtlijst der familie, waaruit JOHANNES UYTENBOGAERT is gesproten? Of is die geslachtlijst op te geven? C2. 26. Mr. Antonius Buyser en Mr. Johan Bogaert. Wat is er van deze beide mannen bekend, bij wie de bekende JOHANNES UY |