Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub
[ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small]

HARVARD UNIVERSITY LIBRARY

[ocr errors]

CORRESPONDENTEN.

MEt alle de agting, die ik mynen Vader, den Ouden PHI

LANTHROPE, toedraage, kan ik, echter, niet ontveinzen, dat 'er, ter gelegenheid van het Uitgeeven van dit Vyfde Deel van Vertoogen, in myne Ziel een Vonkje van Ongenoegen tegen zyn Schim ontstaan is; 't welk, indien de kinderlyke eerbied het zelve niet byna hadt uitgedoofd, ligtelyk tot eene groote Vlam ontstooken zoude zyn. Immers, indien Hy niet in't hoofd hadt gekreegen, de drie eerfte deelen deezer Verzameling met eene Opdragt uit te geeven; zo zou hy my niet genoodzaakt hebben naar perfoonen om te zien, aan welke ik dit Vyfde gevoeglyk zou kunnen toewyden; terwyl ik nu meer dan een week myne harffenen hier over heb moeten breeken, zonder eenig waardig voorwerp voor eenen Opdragt te kunnen, vinden: tot dat, eindelyk, myne gedagten op Ulieden, Myne Heeren, gevallen zyn; die ik hoope, dat my niet kwalyk neemen zult, dat ik uwen naam aan het hoofd van dit Deel plaatze.

Ik vreeze wel, dat verfcheiden van myne Leezers zodaanigen Opdragt noch aardig noch nuttig zullen vinden: doch aan der zulken begrip heb ik niet noodig geagt my te ftooren: dewyl, buiten SWIFT, SCARRON, en weinige anderen, geen van myne Medebroeders, de Opdragt-Schryvers, van de Schepping der Werreld af tot op dit oogenblik toe, ooit zich verbeeld heeft, dat een Opdragt van een boek den Leezer ftichten of vermaaken moeft. Altoos hebben zy geoordeeld, dat de Opdragt van een werk door niemand anders, dan door hem, voor wien ze gefchikt was, moeft geleezen worden; want, fommigen uitgezonderd, die alleen Opdragten geschreeven hebben, om dat een Boek zonder Opdragt even mal 'er uit zou zien, als een Schip zonder vlag; zo is het eenig doelwit der meesten alleen geweeft, van hunne Mecaenaten een geschenk, of gunt te verkrygen; en daarom, zo de Toewyding aan deezen flechts behaagde, raakte het hun niet, wat de Leezers daar van dagten.

Ondertuffchen is het 'er zo verre van daan, dat ik dit Deel myner Weeklykfche Vertoogen aan Uwe Ed. Myne Heeren, zonder grond zou opdraagen; dat ik, in tegendeel rondborftig zeggen durve, dat in de laatfte tien of twaalf jaaren aan onzen jongen Erfftadhouder een ganfch aantal van Akademifche Verhandelingen en andere geleerde Werken met veel

minder reden zyn toegewyd geworden; dan ik Ulieden thans deezen mynen arbeid opoffere. Want, daar veelen van die werken door dien jongen Vorft niet hebben kunnen worden verftaan, en de meesten zekerlyk niet geleezen zyn; en daar 'er onder derzelver Opdragers een groot aantal gevonden wordt, die geene verpligting aan Hem uit hoofde van genooten gunft hadden, of ooit krygen zullen; daar houde ik my integendeel verzekerd, dat de meeften van Ulieden, Myne Heeren, dit myn werk reeds geleezen hebt, of noch leezen zult; en ik moet, daarenboven, my aan Ulieden allen van ganfcher harten verpligt erkennen.

Zulken van Ulieden, welker brieven of medegedeelde stukken ik heb uitgegeeven, begrypen van zelfs, dat ik vry wat verpligting aan hun hebbe; dewyl zy my van een gedeelte van het Werk hebben ontlast. En wat de anderen betreft, van welker arbeid ik geen gebruik gemaakt heb, om dat hunne Brieven, of Vertoogen, naar myne gedagten, niet voor den PHILANTHROPE gefchikt waren, ook deezen erken ik my dankbaarheid verfchuldigd te zyn; zo om hunnen yver, om my en mynen Leezeren dienst te doen, als om dat zy my, fomtyds, tot eenige nuttige gedagten aanleiding gegeeven hebben.

Ontfangt dan, Myne Heeren, deezen Opdragt, als eene blyk van myne Dankbaarheid. Vaart voort my uwe aanmer kingen over allerlei onderwerpen mede te deelen: en weest verzekerd, dat ik, uitgezonderd de Brieven van zulken, die my niet alleen zonder grond hekelen en berispen, maar dan noch gek genoeg zyn, om te vergen, dat ik hunne Critiques op myn eigen werk zou uitgeeven, al het geene my toegezonden wordt, met vermaak zal ontfangen; en, naar myn beste ver moogen, daar van gebruik zal maaken.

DE JONGE PHILANTHROPE.

LYST

DER

VERTOO GEN

VAN HET

VYFDE DEEL.

No. 223. Over de Onzekerheid der menschelyke dingen.

224.

Brief van L. Z. aan den PHILANTHROPE, klaagende, dat by, ryk uit de Ooftindiën te buis gekoomen, geen gezelfchap naar zyn zin vinden kan.

225. Brief van ORTHODOXUS over het geeven van naamen aan kinderen by den Doop: en Bedenkingen van den PHILANTHROPE daar over. 226. De fchande en baatelykheid van bet Openbaaren van gemeenzaame gesprekken.

227. Brief aan den PHILANTHROPE, over bet Drinken van Gezondbeeden: waar in de laftigheid van die gewoonte wordt aangetoond. Aanmerkingen

daar over.

228. Over de Tweegevegten.

229. Brieven van BIBERIUS en SIMPLICIUS tegen bet affchaffen van het Drinken van Gezondbeeden. Vraage van J. WEETGRAAG aan den PHILAN THROPE over de luiden van den BoN TON. 230. Misflag in een voorig Vertoog verbeterd. Brief van INFUCATUS over de kleine Tuffchen-gebeden in de openbaare Godsdienft-oeffeningen.

231. Schildery van den Godsdienft, ter gelegenheid van den Bededag.

232. De baatelykheid van het neemen van Snuif-ta. bak, inzonderheid in Vrouwen.

233. Dat'er geene Algemeene Regel van Zedelyk Gedrag is, zo verre bet zelve op de Saamenleeving zyne betrekking heeft. Gefchiedenis van YAMO. DIN en TAMIRA.

« VorigeDoorgaan »