Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub
[merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][ocr errors]
[blocks in formation]

1

AAN DEN

BESCHEIDEN LEEZER.

.

oe aanmerkelyk onze Vaderlandfche Regten, en Hi storie, een nieuw licht, en opheldering ontfangen hebben, ia dat men zederd een halve eeuw, meer en meer begonnen heeft de oude Voorregtsbrieven, en andere Verdragen en Overeenkomften van vroeger tyden, uit de Archiven optezoeken, in Verzamelingen uittegeeven, en door middel der Drukpers van een algemeen gebruik te maken, is te over bekend, dan dat wy zulks met voorbeelden thands behoeven te staven. Te voren was men in een begrip, dat diergelyke Stukken, als heiligdommen, waar toe niemand toegang moest hebben, in de Archiven dienden bewaard te worden; men verbeeldde zig, dat van de gemeenmaking derzelve, zo al niet eene omwenteling van den Staat, ten minsten groot gevaar afhing. Doch thands, door ondervinding geleerd, zien wy deeze zaak met geheel andere oogen in. De toegang tot de Archiven van Staat wordt zelfs door den Souverein ligtelyk ontfloten voor die genen, welken van de aldaar bewaard wordende Stukken een nuttig gebruik weeten te maken. Dit heeft de Heer FR. VAN MERIS ondervonden, wanneer hy de Charters der Graven van Holland verzamelde. Deeze vryheid heeft de Heer BARON THOE SCHWARTZENBERG by de Staaten van Vriesland mogen genieten, tot het bycenbrengen van het Vriesche Charterboek.

Die zelf

de gunst is ons, 't geen wy nooit, dan met de uiterfte dankbaarheid, kunnen erkennen, door Hun Edele Mogende, de Heeren Staaten des Hertogdoms Gelre en Graaffchaps Zutphen, beweezen. Zo ras Hoogstdezelve van ons voornemen, om by tyden en wylen een Charterboek van gemelde Hertogdom en Graaffchap uittegeeven, verwittigd waren, hebben Hun Edele Mogende op een edelmoedige wyze geen de minfte zwaarigheid gemaakt, tot bevordering van ons oogmerk, en tot gebruik van het gemeen, hunne Archiven te ontfluiten, en by een Staatsbefluit de Heeren Rekenmeesteren dier Provincie te magtigen, om uit de Rekenkamer aan ons medetedeelen en uittereiken alle zodanige oude Stukken en Charters, welke aldaar nog voor handen mogten zyn, en tot ons oogmerk dienstig en nuttig mogten bevonden worden. Deeze edelmoedige, en nooit genocg te pryzen, wyze van denken, dezelfde gemakkelykheid en bereidwilligheid hebben wy ook by de Regenten en Magiftraten van verscheiden' Steden, tot ons uiterfte genoegen, mogen ondervinden, welke ook geene zwaarigheid gemaakt hebben, uit hunne Stads Archiven dat gene aan ons uittereiken, 't welk tot dit oogmerk van dienst geoordeeld wierd. Aan verscheiden' Liefhebbers van diergelyke Stukken zyn wy ook

(A2)

veel

[ocr errors][ocr errors]

veel verschuldigd, welke uit hunnen afzonderlyken voorraad, en Handschriften, verscheiden' aanmerkelyke Stukken ons medegedeeld hebben, die mogelyk anders in de vergetelheid zouden begraven gebleven zyn. Dit in 't gemeen gemeld te hebben, zal thands genoeg zyn. In 't Voorberigt voor 't laatste Deel van dit ons Werk hoopen wy een omftandig en naauwkeurig verflag te doen van alle Handschriften, en verdere hulpmiddelen, welke wy hebben mogen gebruiken tot het byeenzamelen van dit Werk, en, door wiens gedienftige mededeeling, of op wat wyze, wy dezelve zyn magtig geworden, met verfchuldigde dankerkentenis te gedenken.

Door deeze gunstbewyzingen, als door zo veele prikkels, telkens aangefpoord, en opgewekt, hebben wy, gedurende verfcheiden' jaaren, allen onzen tyd, welke ons van onze dagelyksche bezigheden, en hoofdwerk, waartoe wy, eerst aan de Geldersche Academie te Harderwyk, naderhand aan die van Utrecht, uit hoofde van onze Amptsbediening, verpligt waren, overschoot, niet geweigerd te befteeden; doch wy willen niet ontveinzen, dat wy, dagelyks meer en meer de moeite en verdrietelykheden, waar mede wy in 't afschryven van zo menigvuldige Stukken te worstelen hadden, ontwaar wordende, en de langheid van tyd, welke tot het behoorlyk uitvoeren van zulk een Werk vereischt wierde, voorziende, dikwyls van voornemen geweest zyn, 't begonnen werk te staken. Me nigvuldige reizen is het gebeurd, dat in de door ons gebruikte Affchriften de jaar- en dag-teekening der Stukken kwalyk uitgedrukt was, en wy, daar door bedrogen, weder op nieuws hetzelfde hebben afgefchreven. Niet zelden hebben wy Stukken afgeschreven, welke wy naderhand by anderen, daar men zulks 't minst verwagten zou, vonden uitgegeeven. Menigmaal zyn wy genoodzaakt geweest een en 't zelfde Stuk, 't welk uit het een of ander oud Register was afgeschreven, weder op nieuws te moeten affchryven; en wel voornamelyk dan, wanneer ons het oorfpronkelyke zelf in handen viel Andere mocijclykheden, waar meNie

de wy te wortelen hadden, gaan wy stilzwygende voorby. mand dan die gene, welke ooit zoortgelyke werken ondernomen, en met de vereischte naauwkeurigheid uitgevoerd heeft, kan zig een regt denkbeeld vormen van de verdrietelyke moeiten, welke men aanwenden en doorworstelen moet. Dit alles egter hebben wy ons ligtelyk kunnen trooften. Door dien aanhoudenden arbeid wierd onze voorraad van Charters daaglyks vermeerderd, en wy kregen een gegronde hoop, dat onze Verzameling, zo niet in alle opzigten volleedig, 't geen in zoortgelyke Werken volftrekt onmogelyk is, egter zo ver zou kunnen gebragt worden, dat het der moeite waardig zou zyn, dezelve ten algemeenen nutte en gebruike aan 't licht te brengen.

Om aan het verlangen derhalven van veelen te voldoen, hebben wy gemeend een begin met de uitgave te moeten maken, en het zelve by Afdeelingen te moeten uitgeeven; hoe zeer wy voorzien, dat anderen, welke by ondervinding weeten, wat tot het volmaken van een zoortgelyk werk vereischt wordt, liever zouden gezien hebben, dat wy daar mede nog eenigen tyd gewagt hadden.

In 't uitgeeven der oude Stukken hebben wy voornamelyk gemeend deeze navolgende regels te moeten in 't oog houden. Dat wy geen de minste vryheid moeften nemen, om in den text der Charters iets op eigen gezag te veranderen; integendeel, dat wy dezelve, zo in

fpel

i

!

-

fpelling, als anders, naauwkeurig moeften geeven, zo als wy dezelve in
het oorfpronkelyke, of in oude handschriften hadden gevonden; uitge-
nomen, dat wy de afdeelings- en onderscheidings - teekenen, Commata,
en Puncta, naar de hedendaags ingevoerde, en gebruikelyke, manier,
geoordeeld hebben, te mogen zetten, zo als wy meenden, dat tot beter
verstand der Stukken behoorde. Dezelfde vryheid hebben wy gemeend
ook te mogen gebruiken ten opzigte van de tweeklanken ae en oe, welke
in oude Handschriften met een enkele e doorgaands gefchreven gevonden
worden, 't geen zomtyds aan onkundigen in 't leezen eenige duifterheid
veroorzaakt. Doch wy hebben deeze vryheid alleen gebruikt op zulke
plaatzen, in welken geen de minste twyfel was. Alwaar eenige duifter-
heid, of twyfel, zig opdeed, hebben wy naauwkeurig die leezing behou-
den, welke wy in de Handschriften vonden. - Ten tweeden, dat,
zo wy niet in staat waren een Stuk uit het oorfpronkelyke te geeven, wy
als dan het oudite Affchrift, of de beste uitgave moesten volgen, indien
zodanig Stuk by meer, dan cenen, uitgegeeven, of in meer, dan een
Handschrift, door ons gevonden was. In welk geval wy de verschillende
leezingen der overige Affchriften, of uitgaven, in onze ondergevoegde
aanmerkingen, hebben opgegeeven, indien dezelve van eenig belang wa-
Met openbaare, en aanstonds in 't oog loopende schryffeilen,
of drukfouten, hebben wy gemeend ons niet te moeten ophouden.
Deeze onze naauwkeurigheid, welke mogelyk aan veelen, die geen regt
gebruik weeten te maken van de opgegeevene verschillende leezingen,
overtollig zal schynen, twyfelen wy geenzins, of zal de goedkeuring van
Oordeelkundigen wegdragen.

ren.

Indien een en het zelfde Stuk in meer dan een Handschrift, of uitgave, voorkwam, hebben wy gemeend op het einde van 't zelve den Leezer te moeten opgeeven, waar, en by wien wy dat Stuk hadden aangetroffen. In zodanigen geval hebben wy'altoos in de eerste plaats genoemd dat Afschrift, of die Uitgave, waar uit wy hetzelve in onze Verzameling hebben overgenomen.

Om niet dit ons Werk, 't geen van zelfs groot genoeg zal worden, buiten noodzaake te vermeerderen, hebben wy overtollig gerekend, om de vroeger Stukken, welke alle in middeleeuwig Latyn gefchreven zyn, in het Nederduits overtezetten, of de Vertaalingen van anderen overtenemen, gelyk door den Heer VAN MIERIS in zyn Charterboek van HOLLAND, en, in navolging van hem, door anderen in zoortgelyke Werken gefchied is. Diergelyke Overzettingen zyn door latere Schryvers zomtyds zo ongelukkig uitgevoerd, dat men in dezelve niets minder, dan den egten en waaren zin der woorden vindt opgegeeven. Wie zal, by voorbeeld, kunnen begrypen, wat eigentlyk Koning HENRIK de II. in zynen Brief van den jaare 1002., in de eerste Afdeeling alhier geplaatst onder Num. 63. bl. 86., bedoeld heeft, indien men de Overzetting daarvan, door VAN MIERIS in zyne Bissch. Munten en Zegels bl. 128. gemaakt, alleen inziet? In die Vertaaling leest men onder anderen, dat K. HENRIK aan de Kerk van Utrecht geschonken heeft, alle bepaalingen op de Hoeve Bomel, en op alle goederen, die tot dezelve Hoeve behooren; te weten, al wat tot het openbaare recht derzelve vereischt word. Maar de Tol, de Munt, en de gemeene hanteering van de gistinge des biers, dat gemeenlyk Gruit genoemd wordt; of wel al wat in de evengenoemde Hoeve tot de gemeene banne of bepaaling gezien is te behooren, gelegen, tot bet Graafschap Wrochus van den Graaf

(B)

in

« VorigeDoorgaan »