n N N t r T S وو 1 tweede reize getrouwd geweeft met den Kleeffchen Graaf BALDERIK; en wel na dat reeds hare Vader WIGMAN de III., als mede hare Zufter, de Abdis LUTGARDA, overleeden waren. Zyne Zoon WIGMAN is hem in 't Graaflyke bewind over HAMELAND opgevolgd. Doch het juiste jaar, waar in deeze WIGMAN de III. geftorven zy, durve ik niet bepaalen. Dit ten minsten is zeker, dat hy reeds lang voor den jaare 997. geftorven is, gelyk blykt uit den Brief van den 18.. May 997. VAN LOON ftelt hem reeds voor den jaare 990. overleeMogelyk te regt. den te zyn. Na doode van hem is zyn Zoon WIGMAN de IV., welke in de Geflachtlyft van VAN LOON de Vl. van dien naam is, aanstonds in het Graaflyk bewind over HAMELAND, en in de Leengoederen, welke de Vader van 't Ryk bezat, gefteld geworden. De eigendommelyke goederen zyn onder zyne Kinderen verdeeld. Doch dewyl de Vader een aanmerkelyk gedeelte zyner erfgoederen by zyn leeven aan het Kloofter van Elten had afgeftaan, en overgegeeven, is daar uit een heftig geschil en misverftand, 't geen zelfs tot feitelykheden uitborst, ontstaan tuffchen de twee Zufters Lutgarda en Adela. Deeze laatste, welke ons by de oude Schryvers als een onrustig, trouwloos, gierig, en wraakzugtig Vrouwmenfchr, welke zig niet gefchroomd heeft haren eigen Zoon, by haren eersten Man verwekt, als mede haren Broeder, te doen vermoorden, befchreven wordt, eifchte van hare Zuster, de Abdis, een gedeelte dier goederen wederom; en wel om reden, dat hare Vader die Erfgoederen zonder hare voorafgaande toeftemming, als een naaste medeërfgenaam, volgends de wetten van dien tyd, niet kon of vermogt te vervreemden, of wegtefchenken. Dit geschil is eerft na doode van Lutgarda, wanneer reeds de Dogter van Adela, insgelyks ADELA genaamd, tot tweede Abdis van Elten in plaats van haar Moeders Zufter door den Keizer was aangefteld, ten einde geraakt by een plegtig verdrag, 't geen alhier voorkomt in den Brief van den 18. May 997. bl. 72. Denkelyk is wegens de verdeeling der ouderlyke goederen ook twist ontstaan tusschen deeze ADELA, en haren Broeder WIGMAN den IV., welke ten gevolge fchynt gehad te hebben, dat nooit eene opregte broederlyke liefde, en vereeniging tuffchen WIGMAN, en zyn Zwager BALDERIK, heeft ftand gegreepen. ALPERTUS, uit welken gelyktydigen Schryver men dien geheelen twist en oneenigheden nader kan leeren kennen, getuigt uitdrukkelyk, by ECCARD, Corp. Hift. medii aevi Vol. I. p. 93., van hen onder anderen dit navolgende;,, Wicmannus & Baldericus fummis opibus inter Je de potentatu contendebant interdum etiam pace inter eos facta, dolo potius, quam ut ullius verae amicitiae fidem fervarent, ftudebant." Alle de byzondere voorvallen van dien Broedertwift op te halen, is buiten ons beftek. Het zy genoeg tot ons oogmerk, te melden, dat ADELA uit een ingewortelden haat en wraakgierigheid eindelyk, doch buiten weeten van haren Man Balderik, of infciente Marito, volgends 't verhaal van ALPERTUS Lib. II. C. 12. p. 113., haaren eenigen Broeder, by gelegenheid dat hy onder schyn van vriendschap ten haren huize onthaald was geworden, in het naar huis keeren, terwyl hy niets kwaads vermoedde, door een of ander daar toe opgemaakten dienaar, heeft laten ombrenDeeze moord wordt door den Saxifchen Jaarboekfchryver, (4) by gen. وو by ECCARD, Corp. Hist. vol. I. p. 443. gebragt op den Jaare 1016. - Op het zelfde jaar brengt ook de CHRONOGRAPHUS SAXO by LEIBNITZ, Acceff. Hift. Vol. I. p. 229. zynen dood. Wigmannus," zegt hy, Comes Occidentalis Saxoniae, spe inter fe & Baldericum reconciliatae pacis, perfuadente callida, perfida, & avara conjuge ejusdem, infidiis pessimorun in itinere dolose interemtus occubuit. دو Uit dit alles nu blykt ten duidelyksten, dat deeze WIGMAN de IV. het Graaflyk bewind over HAMELAND gedurende den tyd van ruim vyf en twintig jaaren gevoerd heeft. Hy is getrouwd, volgends het getuigenis van ALPERTUS d. 1. p. 94. en wel eenige jaaren, na dat reeds BALDERIK zyne Zuster ADELA ten huwelyk had, met een Dochter van GODEFRIDUS, welken men doorgaands stelt den derden Voogd van Gelre uit het Huis van de Heeren van pont. دو دو دو دو Hy had eenen Zoon, welke nog maar een klein Kind, ten minsten nog onmundig, was, toen zyn Vader in den jaare 1016. zo verraderlyk vermoord wierd. - Het zal der moeite waardig zyn eenige weinige woorden van den ANNALISTA SAXO p. 443. hier by te voegen. Na dat hy den moord van WIGMAN verhaald had, voegt hy 'er by:,, Quae miferia fama ,,vulgante dilatatur. Igitur Theodericus, Monafterienfis Epifcopus, primus „ advenit, & dilecti amici obitum moerore infolabili questus, corpus ad Fretheni civitatem comitatur, hocque ad patres fuos cum omni ftudio collocavit. Dehinc missis per omnem regionem nunciis, affines & amicos „ fuos ad haec vindicanda incitavit; itaque valida manu urbem Baldrici, nomine Upplan, obfedit, contigua quaeque devaftans & igne confumens. Advenit tandem Bernhardus, qui FILII Comitis ADHUC PARVULI tutor, & „ fceleris ultor extabat, qui, quantum valuit, milites folatus urbem die no Etuque oppugnat. Imperator interea, a Burgundia, ubi aeftatis magnam „ partem partem morabatur, morabatur, digreffus, digreffus, ubi primum omnem rei eventum comperit, „ navigio illuc ire perrexit Archiepifcopus autem Colonienfis Heribertus „ pro parte sui militis Baldrici multum follicitus, Imperatorem faepe interpellat, ut urbem, diu obfefsam, suae fubderet poteftati. Cujus affidua petitione devictus Imperator confenfit. Sed interim urbs capta omnino destrui„tur; Comitissa vero, afpis venenosa, cujus fibilo tanto defenfore carebat Ecclefia, cum omnibus, quae habebat, prob dolor! fervatur." gends het verhaal van ALPERTUS Lib. II. C. 17. p. 117. heeft de Keizer gerigtelyk onderzoek gedaan over deezen moord, en Graaf BALDERIK heeft door toedoen van den Aartsbisschop van Keulen, die zig zyns aantrok, naauwlyks het leeven 'er afgebragt. Het is derhalven ongetwyfeld zeker, daar de Keizer zig zo veel aan den moord van WIGMAN heeft laten gelegen liggen, dat hy ook in die zelfde Ryksvergadering, op welke de zaak van BALDERIK behandeld is, het opengevallen Graaflyk bewind over HAMELAND aan dien onmondigen Zoon van den vermoorden WIGMAN zal opgedragen, en denzelven met de Ryksleengoederen van zynen Vader weder zal beleend hebben, en dat gedurende zyne onmundigheid, door den Saxifchen Mark-Graaf BERNHARD, als Voogd, dat bewind, en de bestiering over die goederen, zal gevoerd en waargenomen دو دو دو zyn. Vol De Opvolger overzulks van WIGMAN den IV. is geweest deszelfs Zoon. - Doch wat naam heeft dezelve gevoerd? Noch de Saxifche Jaarboeken, noch ALPERTUS, noch eenig ander Schryver, melden ons, zo ver wy weeten, zynen naam. VAN LOON stelt hem ook als on be bekend, en eindigt met denzelven zyne Geflachtlyst der Graven van HAMELAND. - Het is egter ten vollen zeker, dat zederd den jaare 1016., en den tyd, dat de Graaffchap HAMELAND, of ZUTPHEN, door Huwelyk in het Huis van NASSAU is overgebragt, en met de Graaffchap van GELRE vereenigd, en dus in den omtrek van meer dan een geheele Eeuw, nog verscheiden' Graaven, buiten dien onbekenden Zoon, het bewind over dezelve moeten gehad hebben. Indien PONTANUS, wiens gezag door anderen doorgaands blindelings gevolgd wordt, het vereischte gebruik van de in zynen tyd reeds uitgegeevene, en by.hem bekend geweeft zynde, Charters en Brieven gemaakt had, zou hy dit gebrek, waaraan onze oude Geldersche Hiftorie tot nog toe onderheevig is, gemaklyk hebben kunnen aanvullen, en de opvolging op een vasten voet brengen. Laat ons kortelyk zulks bezien. SCHALCUS. In een Brief van den jaare 1059. ontmoeten wy eenen Graaf GODEWy ontmoeten verder in denzelven zyne Vrouw ADELHEIDA, en twee Zoonen, met name GEBEHARDUS, en oтто. ver noemt. Niets is 'er, dat ons kan wederhouden, om dien GODSCHALK niet te houden voor den Zoon van den vermoorden Graaf WIGMAN den IV. De tydsomstandigheden komen ten vollen overeen. - In 1016. was hy nog een Kind, adbuc parvulus, gelyk hem de Saxifche JaarboekfchryDe Saxifche Markgraaf BERNHARD, mogelyk zyn naafte Zwaard-maag toen ten tyd, voerde de voogdye over hem. - Hy moet overzulks onder zyn twaalfde jaar geweeft zyn. - Zelfs al ftelt men, dat hy, wanneer zyn Vader vermoord wierd, een jong Kind van eenige maanden geweeft is, was hy in den jaare 1059. ten minsten een man van ruim vyf en veertig jaaren, en kon overzulks niet alleen getrouwd zyn, maar ook op dat jaar twee Zoonen hebben, Gebehard en Otto, welke, volgends de regten van dien tyd, reeds mondig waren, en welke overzulks nevens hunne Ouders in dien aangehaalden Brief moeften gemeld worden. Zyn leeftyd derhalven strookt zeer wel met deeze stelling, en het blykt, dat hy een Zoon kan geweeft zyn van dien WIGMAN. En, indien men niet stelt, dat hy ook werkelyk een Zoon van denzelven is geweeft, hoe komt hy dan aan 't bewind over die Graafschap? wiens Zoon is hy dan geweest? Verder, indien men opmerkt, dat de Keizer zig zo zeer heeft laten gelegen liggen aan den moord van WIGMAN, dat hy zelf aanstonds daarom naar deeze Landen trok; een Ryksvergadering der omliggende Vorsten beschreef; en op dezelve den Graaf BALDERIK, welken men voor den vermoedelyken Moorder van WIGMAN hield, daagde ter verandwoording; is het dan waarschynlyk, dat de Keizer het Graaflyk bewind van dien vermoorden Wigman aan eenen anderen, dan aan deszelfs nagelatenen onmundigen Zoon, zou hebben opgedragen, indien wy al, gelyk waarschynlyk is, stellen, dat als toen nog niet de erfopvolging heeft plaats gehad? En egter zou de Keizer zulks hebben gedaan, indien men deezen GODSCALK den Zoon van eenen anderen, dan van deezen WIGMAN, stelde. - Zelfs, zou Hertog Godfrid; zou de Markgraaf Bernhard, welke zig aanstonds de voogdye over den onmondigen Zoon aantrok; zou de Munstersche Bisschop Theodericus de I.; zou zelfs de toenmalige Utrechtsche Bisschop Adelbold; welke zig aanstonds volgends het verhaal der oude Schryvers tegen den Moorder verzet, en zig in de Ryksvergadering als openlyke partyen en aanklagers gedragen hebben, welke zelfs het vrygeleide, door den Keizer aan BALDERIK, от ор den (L2) den Ryksdag te verfchynen en zig te verandwoorden, gegeeven, hebben willen verbreken; zouden die gemelde Ryksvorften met goede oogen hebben aangezien, dat de Keizer het bewind van den vader aan deszelfs ongelukkigen Zoon, die nog onmundig was, en voor wiens zaak zy zo openlyk uitkwamen, onttrok, en aan een wilden vreemden gaf? Zou zelfs de Keizer, zonder zig die opgemelden, en mogelyk meerder Vorften tot openlyke vyanden te maken, zulks, al wilde hy al, wel hebben durven doen? te meer daar het te deezen tyd reeds de standvaftige gewoonte was, dat de Zoon, indien 'er geen wettige redenen waren, in het bewind van deszelfs overledenen Vader door de Keizers wierde aangefteld. Dit niet alleen; maar, indien men hier by in aanmerking neemt de betrekking van bloedverwantschap, welke plaats vond tuffchen wIGMAN, en zynen onmondigen Zoon, en tuffchen het Keizerlyke Huis, wat reden zou dan de Keizer gehad hebben, om deezen GODSCHALK in 't Graaflyk bewind te ftellen, en zynen nabeftaanden voorbytegaan? Ten minsten, zo lang alle deeze bedenklykheden niet met onwraakbaare bewyzen kunnen weggenomen worden, vermeenen wy grond genoeg te hebben, om deezen Graaf GODSCHALK voor dien onmondigen nagelatenen Zoon van WIGMAN te mogen houden, waardoor dan aanstonds alle deeze geopperde zwaarigheden verdwynen. Dit gevoelen zou zelfs een volkomen trap van zekerheid verkrygen, indien het volkomen zeker was, dat, ten tyde van WIGMAN den IV., reeds de Erfopvolging in de Graafschap HAMELAND had plaats gehad. Dan immers moeft die GODSCHALK dezelfde zyn, als die nagelatene onmundige Zoon van WIGMAN; want om denzelven GODSCHALK een Kleinzoon van WIGMAN te ftellen, duldt de tyd niet, waar in hy als Graaf met zyne twee reeds meerderjaarige Zoonen voorkomt. Ik weet wel, dat PONTANUS, en andere latere Schryvers, reeds te deezen tyde de Graaven, als Erflyk, hebben aangezien. Doch, dat een Zoon zynen Vader in 't bewind is opgevolgd, is geen bewys genoeg, dat zulks by erfregt gefchied is. Wy durven daarom voor geen beweezene waarheid aanneemen, dat de Erfopvolging thands al plaats had. Heeft egter dezelve plaats gehad, dan is CODSCHALK, dewyl hy de onmiddelyke opvolger is, ook een Zoon van WIGMAN den IV. geweeft. Heeft het tegendeel plaats gehad, en is hy door de keuze van den Keizer in dat bewind bevestigd geworden, is het evenwel ten uitersten waarschynlyk, zo niet volkomen zeker, dat hy een Zoon van denzelven geweest is. Het zy hier mede, zo het wil, dit ten minsten komt my zeer waarschynlyk voor, dat, zo al deeze GODSCHALK niet uit hoofde van Erfregt, maar by gifte van den Keizer, zynen Vader in 't Graaflyk bewind is opgevolgd, hy ten minsten in zynen tyd de erfopvolging voor zyne nazaaten zal verkregen hebben. ken. Verscheiden omstandigheden geeven ons aanleiding om zulks te denGelyk in meenigvuldige andere ftukken, even eens moeten wy ook in dit ftuk, wegens gebrek aan egte Documenten van deeze duistere tyden, ons behelpen met waarschynlyke onderstellingen en giffingen, getrokken uit eenige weinige omftandigheden, welke ons in zommige Brieven van deezen tyd voorkomen. Laat ons zulks kortelyk be zien. Tot dus ver, zo veel wy ons erinneren kunnen, is ons noch in oude Brie Brieven, noch in Schryvers van deezen tyd, (laatere Schryvers kunnen Het oudste blyk daar van komt ons voor in den aanmerkelyken Brief Dit wordt verder gefterkt door eene andere uitdrukking, waar van zig de Biffchop insgelyks in deezen Brief bedient: Notum facio, zegt hy, contentionem quandam diu habitam inter Praedeceffores noftros, & DOMINOS Zutphanienfis Oppidi de quibusdam decimis, quas fuas proprias dixerunt, ita diffinitam effe. De benaming van Domini Zutphanienfis Oppidi, waarmede GODSCHALK, zyne Vrouw, en twee Zoons beftempeld worden, kan immers niets anders aanduiden, dan, dat zy te deezen tyd Eigenaars en Erfbeeren van die Stad waaren. Hy meldt verder, dat dat gefchil eenen tyd lang, diu, plaats had gehad tuffchen zyne Voorzaten en de gemelde Heeren dier Stad. Zulk een getuigenis ftrookt zeer wel met den leeftyd van deezen GODSCHALK, die, nog zeer jong zynde, zynen Vader in 1016. is opgevolgd. Hy kon derhalven met de Voorzaaten, (M) Prae |