54.) Keizer отто de I. bevestigt de Giften, door Graaf WICHMAN aan de Kerk yan Elten gedaan. Den 3. Augustus 970. 1 I individuae Trinitatis. Viti Martyris, in praedicto monte Altinen In nomine fanctae & Отно divina favente clementia Romanorum Imperator. Notum esse volumus, quod pro animae fuae remedio WICHMANNUS Comes in Domino Fidelis (a) noftrae Imperiali Majeftati fupplicavit (b), per noftri praecepti paginam ad Ecclefiam, in honorem Salvatoris & Sancti Viti Martyris confecratam, in Monte, qui dicitur Altina, constructam, & Sanctimonialibus in eodem loco devote famulantibus, concedere atque donare dignaremur. Cujus petitioni propter divinum amorem affenfum praebemus, ad Ecclefiam Salvatoris & Sancti (a) Nostrae.] By MATTH. en anderen, noster. (b) Supplicavit.] MATTHAEUS is van gedagten, dat men leezen moet, fupplicavit, quod per nostripraecepti paginam, cet. Men zou ook kunnen leezen, fupplicavit, ut per n. p. p. 1 donare dignaremur; doch ik vreeze, dat door onagtzaamheid van den uit schryver hier meerder uitgelaaten, of overgeslagen is. (c) Wichmannus Comes ipfis donavit.] By MATTHAEUS, en V. MIERIS leest men, Wichmannus ipse donavit. (d) Heltren cet.] In een Brief van 996, wordt deeze plaats Geltmon, of Helton, genaamd. In een anderen Brief van 1134. Eltena. is Ontegenzeggelyk de Curtis Helten, gelyk ik denke, dat men hier voor Heliren moet leezen, dezelvde plaats, alwaar het Klooster gesticht is, naamlyk Elten. - Fernoe, 't geen in die gemelde Brieven Furnon, en Furvum genaamd wordt, is my onbekend. ALTING Not. Germ. Inf. P. II. p. 54. bepaalt ook niets. - Genoeg zyn bekend de twee volgende, Vorthuysen en Embrick, welke hunne oude naamen al nog behouden. Ham. ma, of, gelyk in de aangehaalde andere Brieven, Hamnio, Hamnes, of Hamme, durve ik niet bepaalen. ALTING p. 80. verstaat 'er door het aan de linker zyde van den Yssel niet ver van Ysfel - oord gelegene Ha mers. Zou ook het oude adelyke Huis Hamerden, volgends den schryver van den tegenw. Staat van Geldert. bl. 410. niet verre van Westervoord gelegen, van dit Hamme, of Hamma, zyne benaaming ontleend hebben? Dit komt eenigzins waarschynlyk voor, om dat de volgende alhier opgenoemde Curtis, Lyemersche, dan niet ver van daar gelegen is geweest, welke ongetwyfeld den naam gegeeven heeft aan dat distrikt, 't geen al nog de Lymersch genaamd wordt. - Rynbaren, in de twee andere Brieven, Rinbarn, en Rynharogenaamd, fchynt, offchoon ALTING p. 149. van andere gedagten is, het zelvde te zyn met Reynaren, of Rinera, gemeld in een Brief van Graaf EBROINUS, hier voren N. 2. bl. 2. door ons geplaatst, of het tegenwoordige Rinderen, in de Duffel tusschen de Stad Cleef en Schenkenschants gelegen, Redichem, ook Ridichem, Redinchem, en Radinchem, is ongetwyveld het tegenwoordige Renkom, in 't Rigter ampt van Veluwenzoom niet ver van Wageningen gelegen. Zie ALTING d. 1. p. 146. en den Tegenw. Staat van Gelderl. bl. 515. Voor Ringart denkt ALTING p. 149. dat men alhier leezen moet Bingart, en verstaat 'er door het niet ver boven Doesburg aan de regter zyde des Yffels gelegene Bingarden. De Abt BESSEL, Chren. Gottwicens. Lib. IV. p. 655. is van dezelfde gedagten. Wy laaten zulks over aan de beslisfing van des kundiger. De twee volgende plaatzen Grefe, en Hofla, durve ik door gebrek van nader bewys ook niet bepaalen. Het oude Heeren - huis Graas, niet verre van Winterswyk in de Heerlykheid constructam, & Sanctimonialibus, in eodem loco Deo famulantibus, ipfam haereditatem, quam wichmannus (c) Comes ipfis donavit, per paginam noftri praecepti concedimus, atque donamus, id eft Curtem (d) Heltren, & Fernoe, & Vorthuysen, & Embrick, & Hamma, & Lyemerfche, & Rynharen, & Redichem, & Ringart, & Grefe, & Hoffla, & Thumna, Liendle, Leyla, Torves, Thulii, nest nachelt, & quaecunque in his quatuor Comitatibus, fcilicet (e) Hernessa, Fomelga, Mermo, Tuerine, Midage, praedictus Comes Wich Bredevoort gelegen, heeft eenige overeenkomst in de uitspraak met dit ons Grefe, gelyk Hoffla, en het tegenwoordige Hoflaken, of Hoevelaken, op Veluwe, ook wel eenige overeenkomst schynen te hebben; doch deeze zyn bloote gisfingen zonder eenigen grond. Niet hooger schatten wy ook de gisfingen, die hier omtrend gemaakt worden in het Chron. Gottwic. d. 1. als mede by ALTING P. 77. en 90. Over Thumna hebben wy reeds hier voren op bl. 19. onże gedagten medegedeeld, waar mede ook overeenstemmen de opgemelde beide Schryvers - Liendte is ongetwyfeld het tegenwoordige Lienden, of Lynden, tusschen den Rhyn en de Linge, tegen over Reenen, in de NederBetuwe gelegen. Zie ALTING, p. 113. Voor Leyla, leest men by MATTHAEUS, en VAN MIERIS, Leyda. Indien deeze leezing de egte is, zou men kun nen denken, dat hier door verstaan moest worden het zeer oude Kasteel en Heerenhuis, gemeenlyk het Huis ter Lede, of Lee, genaamd, 't welk niet ver van 't ftraks voorgaande Liendle, of Lynden, gelegen is. Zie Tegenw. Staat van GELDERL. bl. 271. En van deeze gedagten is ook ALTING, p. 112. ves is my voor als nog geheel onbekend. ALTING p. 177. schynt het ook niet te kennen. Mogelyk heeft de uitschryver hier een misstelling begaan. Tor Thulii, of Thuly, is misschien het tegenwoordige Dorp Tuil, van ouds ook Tule genaamd, en in de Tielerwaard by Waardenburg regt over Bommel gelegen. Of de volgende woorden, nest nachelt, een of twee plaatzen aanduiden, durve ik niet bepaalen. Ik onthoude my dienaangaande van alle gissingen, tot dat een naauwkeuriger Afschrift van deezen Brief ons de waare leezing aan de hand geeve. ११ (e) Hernesse, cet.] Dat deeze Brief zeer gebrekkig is afgeschreven, blykt ten duidelyksten ook uit deeze naamen, welke ten eenenmaal bedorven zyn. De twee andere Brieven van de jaaren 996, en 1134, in welken van deeze gifte van Graaf WICHMAN ge handeld wordt, zullen ons den weg moeten baanen tot het bepaalen van de egte leezing. In den Brief van den jaare 996 leest men by PONTANUS Lib. V. p. 73. dit navolgende, Praedia infuper in Frisionibus quicquid Abbatissae in quatuor Comitatibus, videlicet Hunesco, Fualgo, Merme, Mecheta, tributaria munificentia avi noftri recepisset. cet." In den Brief van 1154. lecst men insgelyks by PONTANUS Lib. VI. P. 103. ,, Praedia infuper in Frifonibus quicquid fuperior Abbatissa in quatuor Comitatibus, videlicet ,, Hunesgo, Sudalgo, Merma, Micheta, tributi a munificentia magni Otthonis recepisset, cet." De afschriften, welke PONTANUS van deeze twee Brieven gebruikt heeft, zyn ook gebrekkig en bedorven. Men ziet 'er egter uit, dat men de vier Graafschappen, in onzen Brief alhier gemeld, in Vriesland moet zoeken. FALKE in Adn. ad Trad. Corbejens. p. 452. heeft den Brief k 11 , , 1 Wichmannus habere videbatur, five a nobis Augusti anno Dominicae incarnationis nonin- quaefitis & exquirendis, viis & inviis, exiti- exorare. mus. Signum Domini Otthonis magni & invictis- Brief van 996. weder op nieuws uit een beter hand- Et erat fubfignata. Collationata, & aufcultata eft praefcripta Copia cum fuo primaevo, nec in fcriptura nec figillo vitiato, Originali; & idem de verbo ad verbum concordans reperta per me Johannem Schetler, Fredanum, Sacra Imperiali Auctoritate publicum & juratum, nec non in amplissima Curia Ecclefiaftica Monafterienfi immatriculatum Notarium; quod teftificor hac manus meae propria fcriptura & fubfcriptione. Joan. Schetler Fredanus Notarius praemissa vera effe ex certa fcientia attestatur, ideoque se manu propria subsc. PONTANUS, Hist. Gelr. Lib. V. p. zyn nog hedendaags over in Hunsingo, Fyvelingo. Hu- I 55.) Vryheid van Tollen en Weg-gelden door Keizer otto den II. aan de Koop- In den jare 972. Mogelyk in 975. n nomine sanctae & individuae Trinitatis. poribus conceffit habere, id fcilicet, quod ubique Отто divina favente clementia Imperator Augustus. Noverit omnium fidelium noftrorum, tam praefentium, quam futurorum, industria, qualiter ob interventum Magdeburgenfis Ecclefiae Archiepiscopi Adalberti, & ob in nostro non tantum regno, nec non mundo in ceterorum noftrorum Fidelium inftinctum, & inviis, nostra regali authoritate penitus in mercatoribus, in Magdeburgenfi civitate habi- (a) Tiela.] Een ieder begrypt ligt, waarom wy deezen Brief gemeend hebben in onze Verzameling alhier te moeten plaatzen. Het verdient egter eenige opmerkinge, dat Koning KOENRAAD de II. in den jaare 1024. dit zelvde Privilegie woordelyk aan die van Maagdenburg op nieuws wedergegeeven heeft, doch zodanig, dat aldaar geen gewag van ons TIEL gemaakt, maar 't terdicimus, his locis exceptis, Moguntia, : 1 1 more illorum fit persolutum. Et, ut ne aliquis nostrae invidiae causa pontes deftruere, aut aliquod impedimentum in viis facere velit, hoc banno noftro fibi a nobis vetitum sciat. Sed infuper ne alicui irritum hoc videatur, aut hoc, quod fuperius interdictum eft, diffolvere praefumat, eum, quicunque hujus audaciae exiftit, decernimus Camerae noftrae talenta decem auri perfolvere, omni dubietate poftpofita. Et ut hoc noftrae authoritatis praeceptum firmum & ftabile permaneat, hanc chartam confcribi, annulique noftri impressione fignare juffimus; (b) Anno cet.] In een of ander deezer jaargetallen is een mistelling ingeflopen. Het Vyf en dertigste Re geerings jaar van orro den I. komt over een met het negende van zyn Keizerryk. Zie den voorgaanden Brief, als mede 't geen dienaangaande de Schryver van 't Chron. Gottwic. p. 189. en 191 heeft opgemerkt. Men zou overzulks dan alhier Imperii autem VIIII.moeten leezen. Doch andere zwaarigheden ontmoeten wyhier. Het jaar 972. ftrookt niet met de Indictie, 't welk dan moest zyn indictione decima quinta, en niet tertia. Ook komt het zelve jaar niet over een met het Vyfendertigste zyner Regeering. Dat jaar valt op 970, en niet op 972, gelyk uit den voorgaanden Brief ook ten vollen blykt, om thands geen andere voorbeelden aantehaalen. Om derhalven de tydrekening in deezen brief overeenkomende met de waarheid te hebben, zou men hier leezen moeten; Anno Dom. incarnat. [Dus verkort worden deeze woorden geschreven gevonden in de oorfpronkelyke Charters. Zie Chron. Gottwic. p. 162. en 164. 't geen beteckent, dominicae incarnationis.] DCCCCLXX. Indictione XIII. anno vero regni - XXXV. Imperii autem VIIII. Op die manier is wel alle zwaarig heid wegteruimen; maar een andere zwaarigheid van meerder gewigt doet zig dan op, welke ik niet weet op te lossen, indien men aan Keizer orro den I. deezen Brief, met deszelvs uitgeever WERDENHAGEN, wil toeeigenen. Want en van elders, en uit den voorgaanden Brief blykt, dat in 970. niet WILLIGISUS, maar RUOT PERTUS, ROPERTUS, of ROBERTUS, Aartskancellier des Duitschen Ryks was. Ze'fs in den volgenden Brief van 972. komt deeze Willigisus flegts als Onder. kancellier, of Notaris, voor, en getuigt in die hoedanigheid dien Brief, ad vicem Ruotperti Archicapellani, afgegeeven en geteekend te hebben. Gelyk hy ook in diezelvde hoedanigheid voorkomt in een Brief van 973. by FOPPENS, Supplem ad Op. Dipl. A. MIRAEI, Vol. III. p. 297. Wat meer is; de geleerde Abt BESSEL heeft in Chron. Gottruic. p. 203. met overtuigende bewyzen reeds aangetoond, dat niet eerder, dan in den jaare 975, deeze Willigisus tot de waardigheid van Opper-kancellier in plaats van Ruotpertus verheven is geworden. Dit vast staande, zal men deezen onzen Brief aan otro den I. welke op den 7. Mey 973. overleden is, niet kunnen toecigenen, maar wel aan deszelvs Zoon, Keizer orto den tweeden. Op die manier zal men nog in 't getal der Indictie, nog in 't jaar van zyn Keizerryk eenige verandering behoeven te maaken. De derde indictie brengt ons van zelvsop het jaar 975. en juist dat zelvde jaar is het VIII. van zyn Keizerryk; want genoeg bekend is, dat отто de II. op Kersdag des jaars 967. volgends de hedendaagsche rekening, of met het begin des jaars 968, (want men met Kersdag toen ter tyd een nieuw jaar begon) te Roinen tot Mede Keizer gekroond is. Men voege hier voor een derde bewys by, dat de naamen van den Onder-en Opper-Kancellier dan zeer wel met de tydskenmerken strooken, uitgenomen dat men dan het jaar van 't Koningryk moet veranderen in XV, voor XXXV. Het zou gemaklyk kunnen gebeurd zyn, dat de uitgeever, zig verbeeldende, dat ortode I. de geever van deezen Brief was, en 't getal van XV. dan niet met de regeerings jaaren kunnende over een brengen, gemeend heeft 't getal van XV. met twee XX. te moeten aanvullen. Dit zy, zo het wil; zeer waarschynlyk ten minsten komt het my voor, dat men deezen Brief moet toeschryven aan ottо den II. en dat, om aangehaalde redenen, de onderteekening aldus zal dienen veranderd te worden; Anno Dominicae incarnationis DCCCCLXXV. Indictione tertia, anno vero regni Domini Ottonis XV. Imperii autem VIII. Waar mede dan alle zwaarigheden uit den weg zyn geruimd. Deeze onze gissing wordt niet alleen zeer waarschynlyk, maar tot een zekeren trap van zekerheid gebragt, indien men hier mede vergelykt de onderteekening van den Brief, waar by orro de II. aan de Kerk van Utrecht de Villa Amuda in Pago Instarlake geschonken heeft, te vinden by HEDA pag. 87.; en FR. V. MIERIS, Charterb. van Holl. 1. D. bl. 48., alwaar men insgelyks leest: FOLCMARUS Cancellarius ad vicem WILLIGISI Archicapellani notavi. Data VIII. Idus Junii, Anno Domini DCCCCLXXV. Indictione III. Anno regni Domini Ottonis XV. Imperii. VIII. In de uitgave van BUCHELIUS, welke V. MIERIS gevolgd heeft, leeft men wel Imperii VII. Doch te onregt. Want in drie oude Perkamente MSS. als het Liber Catenatus van 't Kapittel van OUDMUNSTER Fol. 79. myn Codex Tradition. Traject. Fol. 29. en het Liber Commemorationis de Rebus Traject. Fol. XX. verso; gelyk ook in vier Handschriften, als mede in de eerste uitgave van HEDA, staat uitdrukkelyk, Imperii VIII. Op hoedanige wyze de onderteekening van den volgenden Brief by HEDA p. 88. ook moet verbeterd worden. 56.) Huwelyks-verdrag, waar by Keizer otro de II. aan zyne Bruid Theophana, onder meer andere goederen, Walcheren in ZEELAND, als mede Tiel en Herwerden in GELDERLAND, tot een Huwelyksgifte afstaat, en in eigendom overgeeft. Den 14. April 972. T n nomine (a) fancte' et indiuidue' trinitatis. aeterno ds que'cunque funt rerum. primordialiОтто diuina fauente clementia Imperator bus immo nascentis mundi in perfecta elegantia Augustus. Creator et institutor omnium ab conditis naturis. hominem fimul qui cunctis a fe (a) In nomine. cet.] Op deezen Brief, welken wy, als grootelyks betrekking hebbende tot een gedeelte van Ons GELDERLAND, in deeze onze Verzameling niet mog ten overslaan, behoeven wy geene aanmerkingen te maken. De Hoogleeraar KLUIT, wiens uitgave wy, zo in de spelling als anders, naaukeurig alhier gevolgd heb. ben, 1 Histriam perpetuo concedimus posfidenda. se creatis preesfet et dominaretur. ad imaginem ben, heeft in zyne geleerde aanmerkingen zulks over- (b) Signum invictissimorum.cet.] De Abt BESSELin Quod fi quis hoc nostrae dotis praeceptum infringere temptauerit. obnoxium se nostre nouerit maieftati. compofiturus infuper eidemsponse nostre dilectisfime Theophanu. nostrisque heredibus auri optimi libras mille. Quod vt verius credatur diligentiusque in Signum (b) invictisfimorum Domni magni & pacifici. Vuillufus (c) cancellarius ad vicem Ruot- | A. KLUIT, Hist. Crit. Comit. Holl. Tom. Chron. Gottwic. p. 178 heeft reeds opgemerkt, dat ! : 1 57.) Giftbrief, waar by, door Keizer otro den II., aan het Klooster te Elten, onder anderen, geschonken wordt de Cathentol op den Yffel, en ook mede nader bevestigd wordt de Giftbrief van den jaare 968, door zynen Vader orto den I., aan het zelve Kloofter geschonken; en zulks op verzoek van Graaf WICHMAN. Met een Vidimus van den jaare 1473. Den 14. December 973. nomine Domini Amen. Per hoc prae- & praecavenda me Notarium publicum inut hujusmodi literas in publitum cunctis ipfum intuentibus pateat eviden- cam formam juxta earum continentiam, teter & fit notum, quod Anno a nativitate norem & effectum tranffumerem & tranffcriejusdem domini Millefimo Quadringentefimo berem, fibique instrumentum publicum una Infens publicum transfumpti Instrumen- frafcriptum, Septuagefimo tertio, Indictione fexta, dievero Quartadecima mensis Aprilis, Pontificatus fanctiffimi in Chrifto patris & domini nostri, domini Sixti, divinaprovidentia Papae quarti Anno fecundo in mei Notarii publici & testium infrafcriptorum, ad hoc vocatorum cum hujusmodi literarum totalis tenoris infertione ad futuram rei memoriam conficerem, traderem pertinenter & affignarem, debita cum inftantia requifivit. Qua quidem requifitione facta & attenta, Ego Henricus Notarius Publicus & infrafcriptus eas Specialiter & rogatorum, perfonaliter confti- dem literas ad me recepi & diligenter cum tutae Illuftres & Nobiles Domicellae, Men- dictis infrafcriptis teftibus examinavi & dena van der Steyn Decaniffa, & Elsa de Doen bite auschultatus fui, illas etiam fanas & Thefauraria, Elsa de Thanraed, & Eliza- integras, non vitiatas, non cancellatas, nebeth de Witkensteyn, Canonissae Ecclefiae que in aliqua parte fufpectas, fed omni prorSecularis Sancti Viti Altinenfis, Trajectensis sus vitio & fufpicione ut prima facie appadiocesis, de mane hora Capitulari confueta rebat carentes reperiendo fic & inveniendo, in loco earum Capitulari folito Capituloque ad infrafcripta peragenda indicto congregatae, atque Capitulum ejusdem Ecclefiae pro tunc, ut afferuerunt, repraefentantes & facientes, ipsa Illuftris Menna Decanissa, habens & tenens in fuis manibus nonnullas literas Imperiales extenfas & apertas, Sigillisque Imperialibus, ut prima facie apparuit, debite figillatas, hicque inferius de verbo ad verbum infertas & annotatas, afferens pro se & dicto Capitulo timorem habere hujusmodi literas imposterum diffortuneo vel ex eventu perdi feuamitti, aut ob earundem antiquitatem & obfcuritatem ad nichil forfitan redigi poffe, unde dictis Capitulo & Ecclefiae dampna quamplurima evenire etiam poffent & valeant. Quocirca eadem Illuftris Menna Decaniffa proprio & difti Capituli nominibus ad hujusmodi pericula evitanda (a) Imperator.] By PONTANUS staat Romanorum Imperator. Dochin de Affchriften van MARTENA ontbreekt insgelyks dit woord, gelyk ook genoegzaam in alle Charters, welke van orro den II. overigzyn, en by HEDA p. 87. 88. MEIBOMIUS, R. Germ. Script. Tom. I. p. 727. MARTENE, Thes. Anecd. Tom. I. p. 93. 95. en Coll. Mon. Ampl. Tom. I. p. 325, 329. 332. BERN. PEZIUS, Thes. Anecd. Vol. I. Part. III. p. 56-61. HONTHEIM, Hift. Dipl. Trevir. Vol. I. p. 309. 312. V. MIERIS, Charterb. I. D. VI. 48. 49. HERGOTT, Geneal. Dipl. Habsburg. Vol. II. p. 86, 87. MURATORIUS, Part. I. delle Antichità Estensi ed Italiane p. 198. MIRAEUS Oper. Dipl. Tom. I. p. 49. 50. 344. en Tom. III p. 296. UGHELLUS, Ital. Sacr. Tom. IV. p. 973. en Tom. V. p. 46. als mede by anderen, voorkomen. Doch, offchoon hy zig genoegzaam al idcirco ad praefatae illuftris Domicellae Mennae Decaniffae & difti Capituli inftantiam easdem literas de verbo ad verbum, nil addito vel diminuto, aut fubtracto quod fenfum quovis modo mutare poffet vel intellectum auctoritate Notariatus, qua in hac parte fungor, transsumpsi, ac in omnibus & per omnia transfcripfi, in hoc praefens transfumpti publicum inftrumentum exinde conficiendo. Quas quidem etiam literas, hicinferius ut praemittitur, inferui & annotavi. Quarum quidem literarum Imperialium fupermentionatarum tenor de verbo ad verbum fequitur & eft talis. In nomine fanctae & individuae Trinitatis. Отто divina favente clementia Imperator (a) Augustus. Si locis aut (b) Deo dicatis noftrae Impe toos blootelyk noemt Imperator Augustus, zou ik egter het woord Romanorum hier niet durven uitdoen, indien het in de andere beide Affchriften ook gevonden wierde, om reden, dat men een en ander, hoewel zeer weinige Charters vindt, waar in hy zig insgelyks noemt Romanorum Imperator Augustus. De Schryver van't Chron. Gottwic. p. 196. brengt hier van een eenig voorbeeld by uit een Charter van 984. by UGHELLUS Ital. Sacr. Tom. III. p. 217. Doch dien zelvden Titel vindt men nog in twee andere Brieven van 983. by UGHELLUS d. 1. Tom. V. p. 400. en 746; als mede in een derde van den jaare 984. by denzelven Tom. III. p. 218. (b) Aut Deo dicatis.] By PONTANUS, fi locis Deo dicatis. In 't eene Afschrift van MARTENA staat Super locis Deo dicatis. In 't andere, Semper locis & Deo dicatis. 1 |