1 Brum Furnon, Vorithusen (bb), cum omnibus uti- pars. Malime (gg) dimidia pars. Aspel tornika pars. Trienden (ll) media pars. Putten lo- noemd. Wy hebben aldaar over dezelven, in onze aanteekeningen, onze gedagten reeds kortelyk gemeld, velke wy hier niet zullen herlialen. Voor Helton heeft PONTANUS alhier, Geltmon. SCHATEN leest Keltnon, doch heeft op den kant verbeterd, Elten. (bb) Vorithusen.] By PONTANUS, Honthuysen; In den Brief van 1134. Werthuysen. De Afschriften van SCHATEN en LUNIG komen met dat van FALKE, 'twelke wy volgen, overeen. Met deeze leezing strookt zeer wel de tegenwoordige naam, Voorthuysen. (cc) Hamme.] By PONT. Hamnio. In den Briefvan 1134. Hamnes. (dd) Arnhem.] Zie den Schryver van den Tegenwoord. Staat van GELDERL. bl. 442. (ee) Aspel tornika.] Dus ook by LUNIG. PONTANUS heeft, Apel, Ternicko. In den Brief van 1134. komt het ook als twee onderscheidene plaatzen voor, Applen, Ternnha pars dimidia. By SCHATEN leest men Aspel, Tornicka media pars. VAN LOON vertaalde het, Apel te Ternik de helft. In de Oudheden van 't Bisdom van UTRECHT, en by VAN MIERIS, wordt het overgezet, Apel met Ternik het halve deel. Dat hier door geen twee, maar eene, plaats moet verstaan worden, blykt van zelfs. Zou men ook in een woord kunnen leezen, Apeltornika, en 'er dan door verstaan het genoeg bekende, en in de Hooge Heerlykheid van 't Loo op Veluwe thands gelegene, Dorp, Apeltorn, of Apeldoorn? In klank en uitspraak zekerlyk komen de oude, en hedendaagsche, benaamingen over een. ALTING, Not. Germ. Infer. Tom. II. p. II., en VAN RHYN in de Oudh. van 't Bisd. van Deventer, II. D. bl. 392. zyn ten minsten van deeze gedagten. (f) Herveld.] Zie ALTING, d. l. p. 87. (gg) Malime.] By PONTANUS, Malsme. Uit den Brief van 1134. waarin deeze onze Brief woordlyk her. haald wordt, blykt ten duidelyksten, dat alle de Afschriften alhier gebrekkig zyn, en eene andere plaats uitgelaten hebben, want men aldaar leest, Thulo pars dimidia, Arnle pars dimidia, Malfum pars dimidia. Ik twyfele niet, of deeze tusschenstaande woorden zyn door overhaatting van de Uitschryveren alhier overge. slagen, schoon die beide plaatzen, Arnle, en Malime, of Malfum, my thands onbekend zyn. De gisfingen ten minsten, welke hier over by ALTING d. 1. pag. 13. en 120. gemaakt zyn, komen my ongegrond voor. (bh) Brummen.] Ongetwyfeld is dit het Dorp Brummen, in Veluwenzoom, ruim een half uur ten zuid. westen van Zutphen, gelegen. Zie ALTING d. 1. p. 30. (ii) Oelberg.] By PONTANUS, Olburg. By DITH. MARUS, en VAN LOON, Olbrug. SCHATEN heeft, Oelbergh media pars. Dus ook by LUNIG. In den Brief van 1134., Olborch. ALTING p. 137. verstaat'er door de tegenwoordige Stad ELBURG. Ik denke, dat zal moeten zoeken men deeze Curtis, of Renthoeve, in het tegenwoordige Richterampt van Doesburg, al waar de bekende Buurschap Oelbergen, of Olbergen, van dit oude Oelberg den naam al nog schynt behouden te hebben. (kk) Rathe.] By PONT. Ratho. In den Brief van 1134. Rode. Zou dit Rade, of Rathe, ook zyn het tegenswoordige, aan den Yssel in Veluwenzoom gelegene, Dorp Rheede ? Ik denke zulks niet. Degedagten hier over van ALTING pag. 146. zyn geheel onwaarschynlyk. (ll) Huingen.] Dus ook in de Afschriften, welke SCHATEN, en LUNIG, gebruikt hebben. Doch in den Brief van 1134., en by PONTANUs, leest men Honnipe, en Honnepe. Indien dit de egte leezing mogte zyn, dan zal mogelyk het voorgaande Rathe, en dit Honnepe of Huinge, dezelfde plaatzen zyn, welke in een Brief van Koning HENRIK van den jaare 1046, waarby hy een gedeelte van Hameland aan de Kerk van Utrecht schenkt, te vinden onder anderen by PONTANUS Lib. V. p. 82. genaamd worden Rathmon, en Hunne. Dit laatste zal men dan moeten zoeken ter plaatze, alwaar in den jaa. re 1272, het Klooster ter Honnepe, niet ver boven Deventer, gesticht is geweest. Zie ALTING P. 96. (kk) Thelden.] Het tegenswoordige, in Twenthe gelegene, Steedje Delden heeft in klank wel eenige overeenkomst met dit Thelden; doch ik twyfele zeer, of men 't zelve hier verstaan moet. Mogelyk zal men dit Thelden moeten zoeken ter plaatze, alwaar thands de Buurschap Delden gevonden wordt, zynde dezelve, volgends den Schryver van de Geographische Beschryving van GELDERLAND bl. 315., een halve myl ten zuiden van het Dorp Vorden in 't Graafschap Zutphen gelegen. Zie ALTING d. 1. p. 171. دو : (ll) Trienden media pars. Putten loco constructo dimidia pars.] Dus heeft 't Affchrift van FALKE, 'tgeen wy gevolgd hebben. Maar wat zullen de woorden loco constructo hier beteekenen? Ik erken gaarn den zin niet te begrypen. By PONTANUS vindt men, Trienden di midia pars. Putten in loco constructo dimidia pars. In de uitgave van LUNIG staat; Tryendum media pars. Pulte in loco construitur dimidia pars. SCHATEN heeft uitgegeeven, Tryendem media pars. Putte in loco construitur, media pars; en hy teekende op den kant aan, forte, quo ftruitur." Op die manier wordt de zin eeniger maate verstaanbaarder; Doch 'er blyft tevens die zwaarigheid over, wat naamlyk gebouwd wordt, een huis, katteel, kerk, ofiets anders. Indien wy den Brief van 1134, waarin deeze woordlyk herhaald wordt, raadplegen, wy zullen bevinden, dat dezelve even onagtzaam afgeschreven is, zodanig egter, dat men eenig meerder ligt daar door ontfangt. In denzelven heeft men; Trienden dimidia Ecclefia, Putten loco constructo pars media. Indien wy deeze leezing verge lyken met die der andere Afschriften, zal men mogelyk in die gedagten vallen, dat in den oorspronkelyken Brief gestaan heeft; Trienden dimidia pars. Ecclefiae in loco Putten constructae media pars. Wil men egter liever construitur, 't geen in twee Afichriften gevonden wordt, behouden, dan zoumenkunnen leezen; Trienden dimidia pars. Putten in loco, quo Ecclefia construitur, pars media. Indien dit de egte leezing was, zouden wy tevens hier uit zien, dat men in het nog tegenswoordig dus genaamde Veluwsche Dorp Putten te deezer tyd de Kerk heeft gebouwd, of ten minften vernieuwd. Doch dit alles rekenen wy niet hooger dan bloote gissingen, tot dat men of uit den oorspronkelyken Brief zelven, of uit een naauwkeuriger Affchrift, dan wy daar van tot nog toe hebben, van de egte leezing beter onderrigt worde. - Waar verders het alhier gemelde Trienden gelegen hebbe, durve ik ook niet bepaalen. ALTING p. 172. getuigt insgelyks, dat hem zulks onbekend is. haec chey, (mm) Quatuor Foresta. cet.] By PONTANUS, Ad quatuor partes es Foresti, Sterarewolt, in offer WiMulo, & Subort. Meer bedorven is de leezing in den Brief van 1134. Ad haec pertinet Quabuer foreste, Steenrewalt, Meffel, Wechamerlas; even als of Quabuer een eigen naam was. SCHATEN heeft, Ad haec quatuor Foreftain Steenwalt, in Offet, Wichmoet & Subort. By LUNIG eindelyk leest men, Ad haec quatuor Foresta Steinwalt, Möffet, Wichmoet, & Subart. Alles is hier insgelyks zodanig bedorven, dat ik omtrend deeze naamen geene giffingen durve maaken. Dit ten minsten is ten uitersten waarschvnlyk, zo niet volkomen zeker, dat men deeze vier Foreeften, Wildbaanen, of Bosschen, zoeken moet op de VELU. WE. Wanneer men hier by opmerkt, dat aan de Abdis, of den genen, wien zy zulks toestond, vryheid alhier gegeeven werd, om een hert, of hinde, 't geen uit deeze Bofschen den Jager mogte ontvlieden, in andere Bosschen, in alias fylvas, te mogen vervolgen en najagen, zo moet volgen, dat, niet ver van deeze vier opgenoemde, nog andere Foreesten of Bosschen moeten gelegen zyn. Dit in aanmerking neemende, komt my zeer waarschynlyk voor de gisfing van ALTING pag. 145., meenende dat men voor het eerste deezer vier Bos. schen, imoet, & Subort. In his quatuor Foreftis cervum vel cervam venandi nullus (nn) habeat licentiam, nifi verbo & confenfu Abbatisfae. Et, fi cervus vel cerva effugiat de his Foreftis, eos in alias filvas sequi fit licentia Ab fchen, Sternrewolt, zal moeten leezen, Steuerervolt, en 'er dan door verstaan een Bosch, 't welk by het oude Adelyke huis Steveren, of Staveren, niet ver van Elfpeet, gelegen zał zyn geweest, en daar van den naam gevoerd hebben. Indien men dit aanneemt, zullen de drie overige Bosfchen, hoedanig dan ook derzelver naamen, welke hier zeer bedorven voorkomen, geweest mogen zyn, gezogt moeten worden ten einde van het Stavereniche Bofch nederwaarts tusschen Elfpeet en Nunspeet, en wel in die streek van de VELUWE, wel. ke op de Kaart van PONTANUS, en anderen, bekend staat onder den naam van Verwaaide Zandbergen. Naar alle gedagten zal die verwaaijing, of overstuiving van zan den, veroorzaakt hebben, dat deeze Bosschen eindelyk geheel weggeraakt, en dus met dezelven ook de oude naamen, als het waare, onder het zand bedolven n zyn. Dit bevestigt dan nader een tweede giffing, welke AL. TING hier over gemaakt heeft, meenende, dat van dee. er Bosschen, de Buurschap Vier-houten, of Vier ze holten, als zynde gelegen geweest in of by deeze vier Foresta, of Houten, nog hedendaags den naam behouden heeft. Welk gevoelen de Schryver van den Tegentvoord. Staat van GELDERL. bl. 491. zonder eenige bedenking ook omhelsd heeft. Mogelyk zal zelvs het tegenwoordige zogenaamde Vier-holter-hout, of Vierholter-bosch, by en omtrend die gemelde Buurschap al nog gelegen, een gedeelte geweest zyn van deeze Vier Foreeften. M Met dit gevoelen nu strookt dan zeer wel het vervolg van deezen Brief; want langs en ter zyde van deeze vier Houten, of Foresta, meerder inwaarts in de Veluwe, gelegen zyn geweest, behalven anderen, de nog overig zynde Gorteler-en Elspeter - Bosschen; in welken overzulks de Herten, in deeze vier Bosschen gejaagd wordende, gemaklyk konden ontvlugten, en ook nagejaagd worden. Dat verder oudtyds, wanneer de Veluwe minder bebouwd en bewoond was, in deeze vier Bosschen de Hertenjagt zeer goed moet geweest zyn, behoeft men niet te twyfelen, dewyl nog huiden ten dage zig daar, en daar omstreeks, eene menigte van Herten onthouden, en ik met eigen oogen meer dan eens dezelve by troepen aldaar heb zien loopen, of op de koornvelden weiden. (nn) nullus.] Kwalyk in 't Afschrift van PONTA NUS, nullam. (oo) donationis veritas.] Traditionis donatio, by PONT. (pp) Pofterior Abbatiffa, nomine Lutgarda.] Te beklagen is het, dat de oude Uitschryvers deezen Brief door onagtzaamheid en onkunde zo zeer bedorven heb ben; ja zelfs, tegens alle Historische waarheid aan, zig de vryheid gegeeven hebben de eigen naamen te veranderen. Een doorflaande blyk hier van ondervindt men in deeze woorden; en, om dat dezelve een nieuw en aanmerkelyk licht kunnen verfpreiden over de Geldersche Hiftorie van dien tyd, zal het der moeite waardig zyn dit stuk kortelyk te onderzoeken, en de waare leezing van deeze woorden op te spooren. In alle Afschriften vindt men deeze woorden, gelyk wy hier uitgegeeven hebben. By LUNIG alleen leest men, pofte rior Abbatiffae nomine Lutgarda, praelibatae Adelae Caritate quatuor curtes, cet. 't geen de zwaarigheid niet wegneemt. Uit het voorige gedeelte van deezen Brief blykt ontegenzeggelyk, voor eerst, dat Graaf WICHMAN de Jonge, of tweede van dien naam, het kloofter te Elten gesticht heeft. Zulks kan ook nader bevestigd worden uit de Brieven van Keizer otro den I. van 968. en 970. hier vooren door ons geplaatst onder Num. 53. en 54. Ten anderen, dat dezelve eene zyner twee Dogteren, denkelyk de Jongste, met naame LUTGARDA, over dat nieuwe kloofter tot Abdis heeft gesteld. Ten derden, dat die zelvde Wichman eene tweede Dogter, welke mogelyk de oudste geweest is, gehad heeft, met naame ADELA, of ATHELA. Ten vierden, dat die Adela getrouwd was, ten tyde van de uitgifte van deezen Brief, aan BALDERIK, welke doorgaands gehouden wordt voor den dertienden Graaf van KLEEF. Zie PONTANUS, Lib. V. p. 72. TESCHEMAKER Ann. Clio. Part. II. pag. 210. en anderen. batisfae nunciis. In forefsto, in quo est Eltena constructa, fingulis annis inter cervos & cervas duodecim ferae tribuantur Abbatisfae. Ut autem hujus donationis veritas (00) firma & inconvulfa permaneat, pofterior Abbatissa (pp), nomi Ten vyfden blykt uit deezen Brief, dat ten tyde van отто den II., en denkelyk na doode van wICHMAN, tusfchen die beide Zusters, Lutgard en Adela, reeds twist ontstaan was over de goederen, welke door haaren Vader buiten toeftemming van de laatute aan 't Klooster geschonken waaren; doch welken twist de Keizer als toen niet hadde kunnen byleggen of vereffenen. Ten zesden eindelyk leeren wy uit deezen Brief, dat die onderlinge twist eindelyk, door tusfchenkomst van Keizer отто den III., by een vriendelyk verdrag geeindigd is. Maar door wie is dit verdrag met Adela, en haaren man, gefloten? Zekerlyk niet door Lutgarda, de eerste Abdis van Elten; maar na doode van dezelve door haare opvolgster. Lutgarda immers was reeds dood, en een andere door Keizer orto den III. in haare plaats aangesteld, of, om de eigen woorden van deezen brief te gebruiken, cum Wichmanni filia, (Lutgarda) univerfae carnis viam intraffet, ALIAque in ipfius locum Imperialis potestatis jure acceffisset. En deeze tweede, of andere, Abdis is het, welke in deeze onze woorden te regt genoemd wordt posterior Abbatisfa. Maar hoe is de naam van die tweede Abdis? Nomine Lutgarda staat hier wel. Doch Lutgarda was reeds dood, en een andere, Alia, door den Keizer aangesteld. Dit blykt klaar, en dus ook ontegenzeggelyk, dat de woorden nomine Lutgarda in deeze plaats ten eenemaal bedorven zyn. Ik weet wel, dat men hier zou tegen kunnen inbrengen. dat die tweede Abdis, pofterior, denzelvden naam kon gevoerd hebben. Doch dan zou men met onwraakbare bewyzen van dien tyd moeten staaven, dat de twee eerste Abdissen van dat Klooster beide den naam van Lutgarda gevoerd hadden; 't geen nooit uit egte stukken van dien tyd zal kunnen beweezen worden. Zo in de voorige plaats van deezen Brief stond, ALIAque, nomine Lutgarda. in ipfius locum accederet, zou my zulks niet ituiten. Daar was het de plaats om haaren naam te noemen. Want, wat reden is 'er, om eerst op deeze tweede plaats haar met naame te noemen, en niet op de eerste, daar het te pas kwam? Om kort te gaan, ik denke, dat men in 't voorgaande van deezen Brief zal moeten leezen, cum ejusdem Monasterii Abbatiffa, Wichmanni Filia, univerfae carnis viam tunc intraret, Adelaque in ipfius locum Imperialis noftrae potestatis jure accederet. Zeer gemaklyk kunnen de uitschryvers het woord Adelaque verwandeld hebben in Aliaque. Op die manier hebben wy den eigen naam van de tweede Abdis. Doch dan zal men in deeze onze woorden moeten leezen: Pofterior Abbatiffa, nomine ADELA, praclibatae Adelae maritatae quatuor curtes cet. Na dat in de voorige woorden de eigen naam van Adela in Alia verwandeld, en dus verdonkerd was, kon zeer gemaklyk de uitschryver, wien de naam van de eerste Abdis nog in geheugen lag, in die gedagten vallen, dat alhier 't woord Adela, te meer, daar aanstonds 't zelfde woord weder volgde, by misstelling geschreven was, en dus in plaats van 't zelve de naam van Lutgarda moest hersteld worden. Op die manier kan men eenige reden geeven, waarom de tweede Adela hier genoemd wordt de getrouwde, maritata, in tegenoverstelling van de ongetrouwde Abdis Adela: dewyl anders deeze benaaming hier niet noodig was, doordien te vooren reeds gewag was gemaakt van haaren man Balderik. Doch niet tegenstaande, dat men op die manier eenen zin aan dat woord kan geeven, vreeze ik egter, of zomtyds het zelve ook niet door een of ander lateren uirfchryver bedorven is, en ik ben byna van gedagten, dat in den oorfpronkelyken Brief zal gestaan hebben, Posterior Abbatiffa, nomine Ade. la, praelibatae Adelae, matri fuae, quatuor Curtestradendo ad ea recompenfavit. Zo ras het woord Adela in dat van Lutgarda door den uitschryver veranderd was, moest zulks tot een noodzakelyk gevolg hebben dat de woorden matri fuae ook moesten veranderd worden, dewyl Adela niet de Moeder, maar de Zuster van Lutgarda was, gelyk uit het voorige van deezen Brief bleek. Wat was nu gemaklyker, dan de woor. den matri fuae te veranderen in maritatae, daar het T uit , 76 CHARTERBOEK DES HERTOGDOMS GELRE, uit het voorgaande tevens bleek, dat zy getrouwd was? loco ftatuit. Aderat cum fua Conjuge Baldericus, eo Glismod & AZELAM. Het is wel zo, dat alhier de naam van haaren Vader niet wordt uitgedrukt, en zy alleen maar omschreeven wordt, als geboortig uit Saxen; doch uit het 34 Hoofdstuk van die zelvde Levensbeschryving p. 540. blykt, dat zy voor haaren tweeden Man genomen heeft Baldrik; Baldericum Comitem, leest men daar, licet hominem fortem, divitem & potentem, non tamen ejus matrimonio congruentem (als zynde zy vermaagschapt aan het toen regeerende Keizerlyke huis, terwyl hy van minder afkomst was) maritum accepit. En in her 36. Hoofdstuk p. 541. wordt zy uitdrukkelyk genoemd ATHELA, contectalis Balderici Comitis. Gevolgelyk, gelyk uit deezen onzen Brief zulks ten vollen blykt, en ook reeds door ECCARD d. 1. te regt is opgemerkt, is zy geweest een Dogter van den Zutphenfchen Graaf WICHMAN, en dus een volle Zuster van LUTGARDA, de eerste Abdis van Elten, en heeft eene Dogter gehad, met naame ATHELA, of AZELA. SLICHTENHORST vergiste zig derhalven, wanneer hy haar bl. 59. stelde geweest te zyn een Dogter van Koning HENRIK den Vogelaar, of van zynen Zoon den Hertog van Beyeren of Saxen, terwyl zy een Kleindogter geweest is van de Zuster van Henriks Vrouw. Men vergelyke, 't geen wy hier vooren bl. 63. reeds opmerk. ten. Twee haarer Kinderen zyn tot den Geestelyken stand opgebragt. MEINWERCUS is, gelyk bekend is, Bisschop van Paderborn geworden; Haare Dogter AZELA, of ADELA, is door haare Ouders in het Klooster van Elten gebragt. Dit leert ons uitdrukkelyk die zelvde Schryver van 't Leven van Meinwercus, Cap. 4. p. 519. Meimuercus in Ecclefia Beati Stephani in Ecclefia Halverstadensi ad clericatus officium a parenti. bus est oblatus; AZELA vero, caftitatis aemulatione agnum fecutura, Sanctimonialium coetui in Ecclefia pretiofi Martyris Viti ELTENAE afsociatur. Na doode nu van Lutgarda had onder alle de overige Kloosterjuffrouwen geene meerder regt tot de waardigheid van Abdis, dan deeze Adela, als zynde een Kleindogter van den stichter van 't Klooster; en, dewyl tot nog. toe het verschil over de goederen, aan dat Klooster geschonken, onvereffend was met haare Ouders, wierd hier door eene schoone gelegenheid gebooren, om dien twist, welke reeds zo lang geduurd had, en zelvs tot feitelikheden was uitgeborsten, eindlyk by te leggen. Zy werd derhalven door den Keizer, (Imperialis potestatis jure, gelyk in onzen Brief staat) tot Abdis en opvolgster van haare Moeije aangesteld, en zy maakt ten overstaan van den Keizer, en andere Ryksvorsten, met haare Moeder en Stiefvader dit verdrag en een ver. deeling zo wel der goederen, welke door haaren Grootvader aan dat Klooster geschonken waren buiten toe. stemming van haare Moeder, als ook van die goederen, of, om de woorden van ALPERTUS d. 1. te ge. bruiken, vor dat patrimonium, quod Lutgarda, pia intentine, Ecclefiae contulit, en het geen haar Moe der, als de naaste Erfgenaam, zig ook aaneigende, of ad fuam potestatem retorfit. Op deeze manier kan men reden geeven, waarom in deezen Brief meer andere Goederen en plaatzen opgenoemd worden, dan in den voorigen Brief van 970.. alhier onder Num. 64. te vinden, door Graaf Wichman geschonken waaren, als zynde hier onder ook begrepen die goederen, welke Lutgarda door den dood van haaren Vader eerst verkregen, en naderhand aan dat Klooster ook gemaakt had. Uit dit alles nu ziet men tevens, dat onze gifling ten opzigte van de leezing deezer woorden met de historische waarheid overeenstemt. Wy voegen 'er alleen by, dat deeze tweede Abdis, na doode van haare Moeder, de goederen, weike zy by erfenis van haar verkreeg, ook aan dat Kloofter geschonken heeft; Mortua matre fua, verhaalt ons de Levensbeschryver van Meinwercus, Cap. 40. p. 542., Episcopus cum forore fua bona hereditaria in inferiori terra divifit, &, illa partem fuam Sancto Vito in ELTENE conferente, ipfe fuam Coenobio, quod in Civitate Patherbrunnensi inchoaverat, delegavit. Uit welk Verhaal, om dit in 't voorbygaan aantemerken, men ten duidelykste tevens ziet, met wat regt, en uit wat hoofde, het Klooster, of Abdye, van Abdinghof in Paterborn die aanmerkelyke goederen in inferiori terra, dat is, in GELDERLAND, en vooral in VELUWE, gelyk de Kellenarye van PUTTEN, en andere, verkregen heeft, en tot op den huidigen dag, gelyk bekend is, bezit. Dewyl nu door dit verdrag van Adela het Klooster van Elten eerst in het geruste bezit der hier by toegedeelde goederen geraakt is, en zy naderhand haare verdere bezittingen ook aan hetzelve gemaakt heeft, zal men zig niet ver 1 1 nomine Lutgarda, praelibatae Adelae marita- dibaldi Epifcopi, & Ecberti (rr) Marchio tae quatuor Curtes, nomine Rinharn (qq), Helikanbeki, Luithusen, & Reelo, cum omnibus utenfilibus, ad ea pertinentibus, in proprium tradendo ad ea recompenfavit, quatenus poft haec, ficut praediximus, pacis & amicitiae pignus eo permaneat tenacius. Hanc igitur idem BALDERICUS traditionem grata & hilari fronte recepit, nec non de Fidelium no| ftrorum, fcilicet Willigisi Archiepiscopi, Hil wonderen, dat uit dien hoofde deeze ADELA by andere oude schryvers voor de eerste Stigteresse van 't Klooster te Elten, en dus ook voor de eerste Abdis, hoe wel te onregt, gehouden wordt. Anno Domini MXXXI., verhaalt ons GOBELINUS PERSONA in Cosmodrom. AEt. VI. Cap. 54. by MEIBOMIUS, SS. R. Germ. Tom. I. p. 260., Meinwercus Epifcopus Ecclefiam Monasterii SS. Petri & Pauli (Abdinghof naderhand genaamd) in Paderborne, quam tunc confummaverat, dedicavit fecunda die Novembris, & multa praedia de paterna hereditate, tam in Dioecefi Tra jectensi, quam Comitatu Testerbant, & de Comitatu REDICHEN, [quae] in divisione, facta cum quadam Sorore fua, FUNDATRICE Monasterii Monialium in ELTEN, ei contingebant, (Dus moet men leezen. In't CHRONICON Magnum Belgicum, in de Script. R. Germ. van PISTORIUS, Tom. III. p. III. Ed. STRUVII, alwaar dit zelvde verhaal woordlyk ook voorkomt, staat, eum pertinebant.) quam in Dioecefi Paderbornenfi ac locis aliis exiftentia, ipsi Monasterio liberaliter conferebat. In dit daglicht nu dee. quae ad ze zaak befchouwd wordende, zal men het onzekere verhaal en twyfelingen van PONTANUS Lib. V. p. 79., SLICHTENHORST, en anderen, gemaklyk kunnen verbeteren, en uit den weg ruimen. (qq) Helikanbeki. cet.] By PONTANUS, Helikaubel, Linthuysen. In den Bevestigingsbrief van 1134. staat, Rynharo, Helebanbecs, Lynebuysen, Frecklo. LUNIG heeft, Rynhare, Helchambelo, Luithuysen, Rede. By SCHATEN vindt men, Rynhare, Helchambeli, Luithufen, Rede. Rynhare is naar alle gedagten, ge. lyk wy hier vooren bl. 64. reeds toonden, het tegenwoordige Rinderen. Indien Rede, gelyk in zommige Afschriften staat, de egte leezing is, zoumen mogen denken, dat het in Veluwenzoom tusschen Doesburg en Arnhem aan den Yssel gelegene Dorp Rheede daar van zynen naam ontleend hebbe. De twee overige plaatzen zyn my onbekend. Wat ALTING over deeze vier Renthoeven, of Curtes, giste, kan men vinden in zyne Not. Germ. Inf. P. II. p. 149. 85. 114. en 146. (rr) Ecberti.] By PONT. Heggebardi. In den Brief van 1134. Eggehardi. By LUNIG en SCHATEN, Heggeberti. Dat de leezing van het Afschrift van FALKE niet deugt, blykt daar uit, dewyl de Meisfensche Markgraaf ECBERT, bygenaamd de Een oog, of Mono. culus, ruim twee jaar voor 't geeven van deezen onzen Brief, in den jaare 994. naamlyk, reeds overleden was. Men zie ECCARD, Hist. Geneal. Princ. Saxoniae, p. 273. Om alhier te denken op den zo zeer in onze Nederlandsche Hiftorie bekenden Markgraaf Ecbert, den tweeden van dien naam, uit wiensverbeurdverklaarde goederen de Utrechtsche Bisschop CONRADUS in den jaare 1077. de Graafschap Staveren, veren, volgends den Brief, by HEDA p. 139. als mede in den jaare 1086. de Graafschap Islegouque, volgends den Brief uitgegeeven by ECCARD, d. 1. p. 307., voor zig heeft weeten te verkrygen, zuks duldt de tyd niet, waar op deeze Brief gegeeven is, dewyl die gemelde Markgraaf byna een geheele eeuw later eerst gestorven is, en wel, volgends het CHRONICON STEDERBURGENSE, by MEIBOMIUS SS. R. Germ. Tom. I. p. 452., als mede volgends andere Schryvers, aangehaald by BUCHELIUSs in Not. ad HEDAM p. 143., en by ECCARD, d. 1. p. 285., in den jaare 1090, of daar omtrend. Hy kon derhalven in 997. niet als een der Ryksvorsten in de vergadering, waar in deeze Brief gegeeven is, tegenwoordig geweest zyn. Hieruit blykt ten duidelykste, dat men alhier leezen moet, gelyk de andere Affchriften hebben. Eggehardi. De naam van deezen Markgraaf Iggehardus, Eggehardus, Ekki nis, ceterorumque multorum Fidelium confi- fioni hardus, of Eccardus, is dikwils in andere Schrif- nec - Egberti Comitis (Deeze leefde toen ter tyd nog, en kon dus ook genoemd worden; 't geen (ss) Augustus.] By PONT. SCHATEN en LUNIG, (it) praecipue quae dicuntur. cet.] Ook hier in komen de verschillende Afschriften niet overeen. PONTANUs heeft, praecipue quae dicuntur in Nerdinklant, Urck, Barbnegos, Otmes. By SCHATEN leest men, praecipue quae dicuntur in Nardinklant, Urck, Barbuorgt, Oiwines. De Uitgave van LUNIG komt daar mede over een, behalven dat men aldaar vindt Otwinet. Doch in den bevestigingsbrief van 1134. staat, praccepto Curtis, quae dicitur Nerdinghlant, Urck, Berbneget, Otuneus. Men bespeurt hier in wel eenige voetstappen der egte leezing, doch 'er blyft nog zwaarigheid over. Indien men den Giftbrief van Keizer orto den I., waarop alhier gedeeltelyk gezien wordt, en welke hier vooren geplaatst is onder Num. 53. bl. 62. inziet, aldaar zal men bevinden, dat gegeeven wordt, quicquid Wichmannus Comes beneficii, nos vero praedii in territorio Urch in Pago SALO habere visi sumus; - Adhaec quicquid praenominatus Comes in Comitatu NARDINCLANT beneficii, nos vero praedii, ad eam diem habuimus. Aldaar wordt niet de geheele Graafschap Nardinclant afgestaan, maar alleen geschonken quicquid praedii IN Comitatu Nardinclant habuimus, en dus de eigendom van het een of ander stuk Leengoeds, het welk In die gemelde Graaffchap gelegen was. Het blykt derhalven, dat men de leezing van die Afschriften alhier zal moeten behouden, welke hebben, quae dicuntur IN Nardinklant. Doch dan vervalt men in een tweede zwaarigheid; naamlyk, dan zou men Urk, en de twee andere opgenoemde plaatzen moeten stellen gelegen te zyn geweest in Nardingland, of tot die Graaffchap behoort te hebben; daar uit den Giftbrief van orro den I. ten vollen blykt, dat ten minsten Urk daar niet toe gebragt kan worden, maar gelegen is geweest in Pago SALO, over welken Pagus SALON WV mogelyk in 't vervolg breder zullen handelen. Ik zou derhalven niet geheel T2 vreemd ! : i fionibus, & quidquid Abbatiffa in quatuor (uu) Comitatibus, videlicet Hunesgo, Fivilgo, Humerche, & Emische, tributi a magnificentia Avi noftri recepiffet, nos noftrae defcriptionis praecepto (yy) ad utilitatem Abbatiffae, & fororum, ibidem Deo & Sancto Vito famulantium, largimur & concedimus cum omnibus utilitatibus fupradictis, ficut & in ista proprietate areis, aedificiis, terris cultis & incultis, agris, campis, (ww) pafcuis, filvis, pifcationibus, molendinis, Ecclefiis, viis & inviis, exitibus & reditibus, quaefitis & inquirendis, cunctisque appendiciis, quae dici posfunt; nec non fiscum & telonium (xx) de pifcatione in Pago SALON & in flumine Ifula, qui vulgari nomine Hacdol dicitur, & quod dilectus Genitor nofter eidem Monafterio conceffit, eodem modo pro aeterna remuneratione nos contradimus, & nos adhuc volumus, nostroque Imperiali praecepto cunctis noftris in Chrifto Fidelibus firmiter jubemus, ut in eodem Monafterio, vel locis ad id pertinentibus, nullus Dux, Comes, vel Vicecomes, nullus Marchio, vel quilibet Schuldacio, vel alia judiciaria perfona, ullum habeat placitum, nec parafredos, nec paratas faciendas, nec aliquod exigatur fervile fervitium, prius quam (yy) ejusdem Abbatisfae fervus in cujuscunque Comitatu habitet alterius Comitis non eat ad placitum, fed ad ejus folummodo, quemcunque Ab vreemd zyn van die gedagten, dat alhier door overhaafting der uitschryveren, of ter kwader trouw, niet alleen het woord Curtes, 't geen de bevestigingsbriefvan 1134. alleen bewaard heeft, maar ook de eigen naam van die Curtis, of Renthoeve, welke in Nardingland gelegen was, hier uitgelaten, en overgeslagen is, en dat men overzulks zal moeten leezen, praccipue Curtes, quae dicuntur **** in Nardinklant, Urck, det. Zo lang wy geen egter en vollediger affchrift van deezen Brief hebben, zyn wy niet in staat den naam van die Renthoeve, of Curtis, welke in Nardingland gelegen was, te herstellen. Waar de twee laatste Curtes gelegen zyn geweest, en of de Uitschryvers ons de egte naamen der zelve bewaard hebben, durve ik niet bepaalen, De eigendom derzelve fchynt by ee nen anderen Giftbrief, welke thands verloren, of ten minsten ter myner kennis niet gekomen is, aan Graaf Wichman door den zelven orrogeschonken te zyn. De gedagten van ALTING, Not. Germ. Inf. Part. II. p. 18. en 141. komen my niet aanneemlyk voor. (uu) Quatuor Comitatibus.cet.) Men zie, het geen wy hier vooren Num. 54 bl. 64. en 65. over deeze vier Graafschappen reeds hebben aangemerkt. (vv) Nostrae descriptionis praecepto.] Nostro deinceps praecepto, leest men by PONTANUS, gelyk ook in 't vervolg kwalyk by denzelven staat, cum omnibus utilitatibus infuper dictis, fimul & in ista proprietate arcis, aedificiis cet, Nog meerder zyn deeze woorden in den Brief van 1134. bedorven, alwaar men vindt, cum omnibus utilitatibus in fupra nominata, ficut & in ista proprietate arcis, acdificiis, cet. (ww) Agris, campis, pascuis, filvis,] In het Af fchrift van PONTANUS, agris, pratis, campis, pisci. nis, filvis. (xx) Telonium. cet.] By PONTANUS, & Theolonen (op den kant, Telonium) de piscatione inpago Salon, & in fluvio Ilula, quod vulgari numero Hachdol [en op den kant, Cotertol) dicunt. In den Bevestigingsbrief van 1134.; & Tollenen de piscatione in pago Salon (op den kant, Selhem.) & in fluvio Isla, quod vulgari nomine Coetertol dicunt. De Afschriften, welke SCHATEN en LUNIG gebruikt hebben, komen genoegzaam over een met het Afschrift van FALKE. geen wy in onze uitgaave gevolgd hebben. — De Giftbrief zel 't batissa fibimet eligere velit Advocatum. Ceterum pro animae noftrae expiaculo etiam (zz) largiti fumus Monafterio, ut poft haec perpetualiter, cum ejusdem Monafterii Abbatiffa morbo confumpta moriatur, Sanctimoniales inter se unam, quamcunque velint, fimul cum confenfu Trajectenfis Epifcopi, in cujus pofitae funt Dioecefi, absque mortalium omnium contradictione licenter eligant. Et ut hujus Monafterii status ab adverfariorum omnium incurfu (aaa) maneat intactus, ficut WICHMANNUS Comes instituit, de codem Monafterio ad limina Sancti Petri Principis Apoftolorum Romani argenti quotannis libra deferatur. Postremo ipfa venerabilis Abbatiffa cum omnibus rebus fuis nostro semper pareat imperio, & fub noftro confiftat mundiburdio, quatenus ipfam fororesque ejus jugiter pro nobis (bbb) exorare [melius] delectet. Et ut haec noftrae conceflionis auctoritas obtineat firmitatem & a fanctae Dei ecclefiae Fidelibus noftrisque melius credatur, & diligentius obfervetur, hoc praesens praeceptum inde confcribi, & anuli noftri impressione figillari jussimus, quod & propria manu fubtus firmavimus. Signum Domni (ccc) Ottonis Imperatoris Augufti. Hildibaldus Episcopus & Cancellarius vice Willigisi Archiepifcopi recognovi & SIS. Datum xv. Kal. Junii (ddd) anno Domini Ik (yy) Priusquam ejusdem Abb. fervus. cet.] In deeze woorden is geen de mintte zamenhang. Wat de zin vereischt, kan men genoeg zien uit den voorgaanden Brief van 973, alhier onder Num. 57. geplaatst. Alle de Affchriften komen genoegzaam in deeze leezing overeen, behalven dat men in de uitgave van DITHMARUS leest, nec aliud exigatur fervile fervitium, voor aliquid of aliquod, 't geen in de anderen voorkomt. twyfele geenzins, of hier is door onkunde en overhaasting der uitschryvers 't een of ander uitgelaten. Mogelyk zal men moeten leezen, nec aliud exhibeatur fervile fervitium per eos, quam jussuejusdem Abbatisfae, & fervus, in cujuscunque Comitatu habitet, alterius Comitis non eat ad placitum, fed ad ejus folummodo, quemcunque &c. Zo het al niet dezelvde woorden zyn, welke in den oorfpronkelyken Brief gevonden wierden, de zin vereischt ten minsten iets diergelyks. (zz) Etiam largiti fumus.) Eidem largiti fumus Monasterio, ut posthac, cet. leest men by PONTANUS, en in den Brief van 1134. SCHATEN en LUNIG hebben ook eidem. Ik twyfele niet, of zulks is de egte leezing. (aaa) Omnium incurfu.] By PONT. Omni incurfu. In den Brief van 1134., als mede by LUNIG, en VAN LOON, heeft men, omnium incurfione. (bbb) Exorare delectet.) Ter volmaking van den zin hebben wy het woord melius hier tusschen ingevoegd uit de uitgave van PONTANUS, waar mede het Afschrift, door LUNIG gebruikt, ook overeenkomt; gelyk het zelve ook gevonden wordt in den Brief van 1134. (ccc) Domni Ottonis.] By PONTANUS, Divi Ottonis Magni Imp. SCHATEN heeft Domni Ottonis magni Imp. LUNIG, Domini Ottonis Imp. - Voor recognovi & Sss. leest men by SCHATEN, resignavi, en by LUNIG, confignavi. (ddd) XV. Kal. Junii.] By PONTANUS, en by anderen, welke zyne uitgave gevolgd hebben, heeft men, quinto decimo Kalend. Januarii, Anno Dom. Incarn. Noningentesimo nonagefimo fexto Indictione decima. Anno autem tertii Ottonis regnantis imperii vero ter tio. |