Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

len te water

't Is waar/bat de Krokodil een dier is / 't geen zich geweldig in Egyp- Groote ten breezen doet door de groote schade/ welke het te land en in 't water doet; fchale, die want her eet niet alleen alle de Disschen/ die 'r in den Nijlbetrappen kan/ de Krokodilmaar 't verslind ook de Hemels/ Buffels/ Paarden / Schaapen / Dons en te land den/ kleine Kinderen; kort om alles / 't geen het op 't land achterhaalen doen. kan/trekkende het in deeze Aivier / daar het alles verslind/ 't geen het in zijn geweld gekregen heeft.

Wat zijn lengte belangd/ welke Plinius zeid gemeenlijk boven de achtien elboogen te weezen; 'k weet niet van hoe veel duimen hp den elboog neemt ; want verscheidene krokodil-jaagers hebben my berzekerd / dat hy alle jaa ren niet meer alseen elboog groeid; en dat / wanneer hy tot twaalf geka: Hun lengte. men is/ hp gantsch niet meer en wast; zulks dat / volgens deeze lieden/ De langste Krokodil niet boven de twaalf elboogen zouden haalen. Zoo dic nuwaar is/ zou den Arabischen Schrijver / welke Ibn Beitar in zijn Bock ban de Dieren en Planten aantrekt/ zich ook vergist hebben / wanneer hp zegt / dat men trokodillen bind/ die den staart zes / 't hoofd twee/ eu 't overige des lichaams acht elboogen/ lang hebben.

Getal en

ner eyeren,

den.

Deeperen/ die hp legt / welke somtijds tot het getal van dartig/maar nooit tot dat ban honderd komen/ gelijk een zeker Reiziger zeid/ zijn al300 groote hungroot/als die der Struis-vogels/ welke bp na drie maal 300 groot zijn als en maniere Ganzen eperen. Zoo haast hy die gelegt heeft / draagt hy ze op 't een of't van uitbroeander epland van den Nijl, en vervolgens met zijn boogste klaauwen een bol gemaakt hebbende/ berbergt hy ze daar in / dekt ze met zand toe/en maakt de plaats weer 300 effen/ als ze van te boozen geweest is/ op dat niemand ze soude konnen binden. Aldus laat hy ze soo lang leggen/tot bp door fijn natuurlijke ingeebing weet/ dat de jongen hun gebaante verkregen hebben; dan gaat hy ze ontdekken/ en de doppen met fijn muil gebroken hebbende/ komen de jongen daar uit / en loopen terstond na den Nijl. Du/ gelijk 'er altijd eenige bederben/ is 't uit deefen / dat den Eg disch/ welke d'Arabiers Varal noemen/ en waar van wy in't vervolg de beschijving zullen doen/ voortkomt.

Oorspronk van den Varal, of Haagdifch.

't Geen Plinius zeid van den Trochilos, heeft berligting ban nooden; want men sou wel honderd jaar in Egypten mogen braagen/ wat dit booz een Vogel is/ sonder dat men daar ooit iets van zoude konnen verneemen. Ziet hier dan/'t geen Beitar daar ban zeid; Wanneer den Krokodil ver- wat 'er van zadigd is van den roof, welke hy verstonden heeft, dit zijn de woorden ban Plinii Trodeesen Arabischen Schrijver / loopt hy uit het water, en gaat in de Zon leg. chilos te gegen slaapen; nu vermits 'er altijd iets van de vuiligheid tusschen de tanden looven zy. blijft zitten, daar wurmen uit groeijen, komt'er een klein Vogeltje, den Ceitabi niet ongelijk, in zijn muil, 't geen deeze vuiligheid, en ook zelfs de wurmen, zoo 't er eenige vind, opeet. Als den Krokodil nu voeld, dat by niets meer in zijn muil heeft, doet hy ze toe, om ook dit vogeltje op te eeten; maar de Natuur daar in voorsien hebbende, met het twee sterke pennen op het hoofd te geven, voeld den Krokodil zich daar door niet zoo haast gestooken, of hy doet den muil terstond weer open, daar dit vogeltje dan uitvliegt.

3

'h Deb

[ocr errors]

Krokodil 't

'k Deb verscheidene Moozen gevraagd / of zp een Vogel henden / die twee pennen op zijn hoofd had; doch niemand wist my daar in te recht te hel pen; zu zeiden mp wel/ dat 'er in Egypten den Saksak was/ die ik zelve dikmaals gesien heb/ welke altijd omtrent den Krokodil is/ om dat hp zich boed met de overblijfselen / die hp tusschen des zelfs randen vind. 't kan Derhalben wel weezen / dat den Saksak der Moozen/ en 't vogeltje / daar Beitar van spreekt / den Trochilos ban Plinius 3p; waar van ik het oordeel aan den Leezer laat.

Egyptische Wat aangaat den Ichneumon, welke de Arabierg Nims, en wp den Rot bijt den Egyptischen Rot noemen; 't is waar dat hy den krokodil door de heel cat ingewand in in de buik kruipt/ en dat hy hem 't ingewand aan stukken bijt; en niet al stukken. leen doet hy dat den Krokodil / maar ook de Hemels/ Buffels/ en ande

re Dieren/ wanneer zp in 't veld leggen te slapen.

't Geen Plinius van de Dolphinen zegt is niet waarschijnlijk; want Vis, die des men ziet er geen in de Nijl; maar mogelijk is 't den Tirse, vermits dit de zelfs jongen eenigste Disch is/ die hem den oorlog aandoer; deezen Tirse is rond gelijk een schild of beukelaar / en eet des zelfs jongen op wanneer hy ze maar betrappen kan.

op cer,

Hoe lang

zy zonder

eeten

Dat de Krokodillen lang zonder eeten konnen leeben/gelyk Pliniuszegt/ is een waarheid / waar van ik zelfs de ondervinding gehad heb in twee / welke ik lange tijd in't leven hield. 'k Had'er een in mijn Gabinet / die ruim een/ en een ander/ die zeg voeten lang was/ welke ik in mijn Acider kon hield; 'k had hem met een sterk touw den muil doen toebinden / op dat hu de geenen / die hem kwaamen bezien/ geen kwaad honde doen. Zu leefden alle beiden by na een maand / zonder iets te eeten; en de Mooren zeis den mp / dat ze veertig dagen konden leeben/ zonder eenig voedsel te nee men.

nenleeven.

Hoe veel

In 't geheel hebben sp twee-en-seventig groote en seer scherpe tanden; tanden zy waar van sp 'er ses en bartig in het bovenste/ en ook 300 beel in 't onderste

hebben.

en klaauwen.

haakebeen hebben; invoegen dat Ibn Beitar sich beduegd/ wanneer hy in zijn Historie der Dieren zegt / dat sp'er festig in het bovenste haakebeen/en veertig in het onderste hebben/ en dat er tusschen ieder twee groote scharpe tanden een vierkante staat; want ik / die'er verscheidene / 300 in 't leven alg dood gehad heb / heb nooit in eenige deese verscheidenheid ten opsicht Der tanden gevonden; in tegendeel heb ik altijd gesien / dat sy ze scharp en eenparig hadden.

Qun vier pooten zijn verzien met groote scharpe klaauwen; de twee boo este hebben ieder biyf van den ander gescheidene bingers; doch de twee ach terste pooten hebben er maar vier/ welke aan malkander gehecht zijn dooz een duu bel/ gelyk dat der water-vogels.

Op wat ma

D' Arabische Schayhers feggen/ dat den Krokodil zijn vuiligheid dooz nier zy hun den muil uitwerpt/ door dat by geen uitgang onder de staart heeft; en dat vuiligheid fyn ballen na muskus ruiken; maar gelijk ik van 't een/ noch 't ander/ loffen; geen ondervinding gehad heb/ kan ik daar niet zekers van feggen, Vermits den Krokodil banzelbe/ wanneer hy op den ruglegt / niet weer op den

(

op den buik kan komen/ en dat het wijfie noodsakelijk met den buik om hoog moet leggen / wanneer het mannetje haar bekennen zal/ hebben zp hun dingen niet 300 haast gedaan/ of het mannetje helpt haar weer op den buik / op dat de Jaagers Haar niet en betrappen.

'k Zal bp alle deese aanmerkingen noch deese voegen / dat men aan't Hoog einde van Kairo een groote menigte van Arokodillen / en die gruwelijkt beel schade doen / in den Nijl bind; daer men'er in tegendeel aan het laage einde feer wenig vind; zelfs segt men ook/ dat de geenen / die daar gebonden worden/ niet gevaarlijk zijn.

En ook tee

De Moozen geeben daar twee redenen van; d' eerste is/ dat een hunner Redenen, Veiltgen/ Sidi Ibrahim il Zughi, of Heer Abraham van Zug genoemd/ de waarom zelben beswogen heeft / om ze te beletten voor bp Kairo te loopen/ en de men aan 't lieden kwaad te doen; d'ander is/ dat'er / volgens hun zeggen/ een Ta-roo Kainde lifman onder de koloin ban Mikias is/ die hen/ 30 haast zp daar tomen/ een menigte

fterben doet.

van

van Kroko

Maar/gelijk 't seker is/ dat men 'er aan deeze zijde van Kairo fiet/Hoe dille aan 't laage wel selden; dat komt / feggen sp/ ban dat den Talisman, die onder deefe einde by na Kolom is/ het onderste boven leggende/ fijn grootste kracht verliest / en geen en porsaalt is/ dat sy op den rug daar boo? by kunnen swemmen.

vind,

ACHTSTE

HOOFDSTUK.

Aanmerkelijkste Boomen in Egypten. Wonderlijke eigenschappen van den Boom Doum. Zeldzaamste Vogelen; en uitsteekende kracht van den Vogel Sciamta. Menigte van Struis-vogels, en der zelver byzonderheden omtrent het uitbroeden van hun Jongen,

I

:

in E

Egypten siet men beelderhande aanmerkelijke Boomen / welke in Eu- Aanmerke ropa niet gebonden en worden. Onder anderen heeft men'er den Lebe- lijkste Booka, waar van de Koptische History-schijvers verhaalen/ dat hy onsen men Deer aanbad/toen byte Ischemunein kwam / Stad in Middel-Egypten, Lebeka, dicht by Melave, na't Noorden toe. Deesen boom is hedendaags zeer seldfaam; want ik heb er in al de tijd / dat ilk in Egypten geweest ben/ maar

een gesien.

gypten.

Den Hilelgie is een groote doo nagtige boom. 'k heb er een gesien in 't Hilelgie, Klooster van Abuhemus, in Middel-Egypten, en by na recht over Melave, en meer an gelegen. Men zet mp/ dat hy een bucht draagt/ gelijk de geele Dadels, deren, De Wilde Vijg-boom, in 't Arabisch Gomeize genoemd / is een der ge

meenste

meenste Boomen/ 300 wel als de andere Vijg-boomen, die vierderlei zijn; 1 de gemeene / 2 van Fium, 3 ban Europa, en ten 4 Avodlis. De Palmboomen, in 't Arabisch Temer genoemd / zijn de gemeenste van alle de Boomen/ en de brugt / welke sy dragen / is meer als van vijftigderhande verscheidene soort. Ook heeft men 'er de Nebka, die een flag van de Mikokoulier is; de Zante, die d'Acacie is; den Mastik-boom, waar van ik 'er twee gezien heb in de Hoben ban S. Anthonijs Klooster. De Karobis. D'Atles. De Tamrhennes, De Seijals, die / na ik geloof een wilde soort ban d' Acacie is. De Kassy, in't Arabisch Cheijar Scembar genoemd; de Granaat-boomen; de Oranje-; de Citroen-; de Ceder-; de Kwee-appelboomen. De Sefsafs, die de Wilgenboom is; de Perze-boomen; d'Amandel-; de Sypres-boomen; de Mocheits of Sebeste, waar van de baucht goed om te eeten is / en daar men ook de lijm ban maakt; d'Alats; de Mirthen; d'Adams-Vijg-boomen, in 't Arabisch Mouz genoemd; de Kebbads, die Oranje-Boomen zijn / welke Appelen draagen van een uitsteehende groote; de Keffe Mariam, of de Hand van de Heilige Maagd.

Den Doum, of Mikokoulier, is ook een zeer zeldzaame Boom in Egyp

Eigenschap-
pen van den ten; want ik heb'er niet meer als die in mijn gantsche reis gezien.

Doum,

Sciamta en

Bees

zen Boom heeft twee byzondere eigenschappen/ 1 dat zijn bladen niet uit en spuiten/ als aan het einde der takken/ en met groote boffen; ten 2 dat ze aan de einden 300 gelijk zijn/dat/ wanneer men drese Bossen siet/ men zeggen zoude/ dat ze met een schaar 300 gelijk gesneden waren; ze zijn dun en lang/en gelijken by na die van den Palmboom. Den Stam ban deezen Boom heeft verscheidene zeer dikke takken/ die weer andere kleinder takjes hebben/ welke t'eenemaal op de manier van een gaffel zijn/en aan welker punten de bladen 300 met bossen uitspruiten/gelijk op gezegt hebben.

Men heeft er ook veelderlei Planten/ waarvan men 'er eenigen in Europa ziet / en eenigen nergens / als daar te lande/ gevonden worden. De raarste Vogelen/ die ik in Egypten gezien / en daar ik byzondere kennis van heb/ zijn

Den Sciamta, die na den Struis-vogel een der grootsten is/ diemen ziju kracht. zien kan; hp is 300 sterk / dat hy volgens 't bericht/ dat men my daar ban heeft gedaan/ een middelmatig man in de lucht kan opvoeren; na deezen zijn de Arenden, de Gieren, in't Arabisch Akab genoemd / welke uitsteetende groot zijn; de Haddafs; de Havams; de Baz; de Heddahs; de Sakrs; de Sciahins; de Bascieks; en de Ramhs, welke altemaal Sieren / Rie= ken-dieben/ en Sperwers van verscheiden soorten zijn. Doch heeft men 'er de Mezaz, en de Bogaz, anders genoemd Ge mel il Bahr, of RivierKemel, en in't Nederduitsch den Pellikaan; de Saksaks, die een sterke en (charpe pin hebben aan de voeging van jeder bleugel; de Abyssinische Hoenders; de Reigers; en de Wilde Ganzen; behalben noch een menigte van andere Vogels/ die ons met hen gemeen zijn.

Menigte van

Struis.vo. gels.

De Struis-vogels zijn daar ook by menigte/ en inzonderheid in de Woe= stijne of Wildernisse/ door welke men na S. Anthonijs Klooster gaar/daar ik er gantsche troepen gezien heb.

In

: van hun

In een oud Arabisch Manuscript heb ik een 300 byfonder ding van dee fen Dogel geleefen/ dat ik niet nalaaten kan het zelbe hier in te voegen. Der zelver Wanneer deese Dogel/ stander geschreven / zijn eperen wil uithoeden/byzonde gaat hy daar niet op sitten / gelyk andere Vogels doen; maar het mans heden omnetje en het wijfje broeden die met hun gezicht alleen uit; en wanneer een trent het ban beiden zijn voedsel moet gaan zoeken/ verwittigd hp door zijn ge- uitbroeder schreeuw zijn makker daar af/ die dan 300 lang staan blijft met de oogen Jongen. op de eperen gevestigd/ tot dat den ander wedergekomen zp. Als deese nu Zijn voedsel moet gaan zoeken/ verwittigd hp op de zelve manier den ander Daar van / om hem daar te doen blijven/ en op dat'er altijd een vanbeiden op de eperen mag staroogen / tot dat de Jongen t' eenemaal uitgebroeid zijn; want/300 3p maar een oogenblik hun oogen daar van af-wendden/ zouden de eperen bederben/ en daar zou geen een Fong uit voortkomen.

NEGENDE

HOOFDSTUK.

Des Schrijvers aankomst tot Damiaten. Kasteelen om den 'doortocht na de zelve Stad te verhinderen. Beschrijving van Damiaten. Aanmerkingen raakende het ondiep worden des Nijls. Beschrijving van Manzoura, Semennut, Mitgamir, en Sitfe. Menigte van Duiven-huisen tusschen Damiaten en Kairo; en op wat manier de zelve gemaakt zijn. Wonderlijke Boeren-Jagt. Komst des Schrijvers te Boulak, en vertrek vandaar na Kairo.

D

E voornaamste Bpzonderheden van Egypten den Leefer nu in't als gemeen boos oogen gesteld hebbende / zullen wy met onfe Reis boor baaren / en vervolgens verhaalen / wat ons het aanmerkelijkst in de selve wederbaaren is/ en wat een nieuwsgierigen Reisiger in Egypten te zien kan komen.

te Damia

Wp kwaamen dan van Bogas te Damiaten, op den 18 ban Maart des Des Schrijjaars 1661, daar wp stil bleeven tot den achtsten van de bolgende maand/ vers komst wanneer wy ban daar na Boulak gingen / 't geen een Door-Stad van Kai-ten. rois/ daar wp aankwaamen op den twaalfden van April. Ondertuss fchen zagen wp de voornaamste plaatsen/ die'er van de mond des Nijls te Damiaten tot aan Kairo zijn / waar van ge hier vervolgens na de ozdze van Hun gelegentheid de beschrijving fultfien.

Zoo haast men uit de Zee in den Nijl komt/bind men aan des zelfs mont/

D

ten

« VorigeDoorgaan »