TWAALFDE HOOFDSTUK. Beschrijving der Ovens, in welken de Kuikens uitgebroed worden; Hun getal en order. Manier van Stooken, benevens den tijd, dat men deeze Ovens gebruikt. D En 21 ban deeze maand/ gingen wp de Ovens bezigtigen/ daar men de Ruikens in uitbroeid. Deeze Ovens zijn op dezelve manier Gedaante gemaakt/ als die geenen / daarinen hier te Lande het brood in bakt; ech der Ovens. ter met dit onderscheid/ dat ze met 300 groot/ noch 300 hoog zijn als de onze/ noch ook van gebakkene steenen / maar van freenen/ die in de Zon gedroogd zijn. Ook hebben ze baben een ronde opening/ omtrent 300 groot als het deksel van een gemeene Betel / om de hette daar door te doen uitwaafemen/ 't geen de brood-obens niet en hebben. ட் Hun getal en onder was in het huis/ daar wp ze bezigtigen gingen/ al Hun getal dus; daar waren'er in 't geheel vierentwintig / waar van 'er twaalf aan en order, d'eene/ en twaalf daar recht tegen over aan d'ander zyde stonden/ doch niet meer als zes op een rp/ want de andere zes stonden boven deeze eer fre. Wanneer men deeze Ovens en hun order ziet / zou men zeggen dat het een Slaap-plaats van een klooster was; want ze gelijken niet kwalijk na be Cellen der Munmken; maar de gang/ die tusschen beide loopt/ is 300 eng/dat/ wanneer ik daar in trad/ om in de Ovens te zien / de hette en den damp/ die daar uit kwam / wy by na verstikkte. Manier van Rooken. Om nu de operen uit te broeden / leggen zp ze altemaal in de onderste bens/ en steeken vervolgens in de bovensten een langsaam bper van stroo aan't geen ze acht dagen lang gaande houden / waar na zp de monden toe stoppen/ laatende ze aldus zes andere dagen toegestopt blijven. Deeze zes dagen verloopen zijnde/trekken zp de eperen uit de onderste Ovens / om/met de zelbe tegen de Zon aan te zien / de goede uit de kwaden te scheiden. Als zp de vuilen nu altemaal weg geworpen hebben/ fluiten zp de geenen/ die goed en vol zijn/ in de bovenste Ovens/ en maaken een klein vper ban stroo twee dagen lang in de ondersten. Aldus laaten zp ze leggen/ zander daar iets meer aan te doen / tot den een-en-twintigsten dag/wanneer de Ruikensden Dop beginnen te breeken/ daar zp den vol genden dag al t' eenemaal uitgekomen zijn; zulks dat men twee-en-twintig dagen van nooden heeft/ om op deeze wijs Rutkens te hebben. Preze manier van Kuikens uit te broeden/ word maar vier maanden in 't Jaar gebruikt; te weeten/ van de maand December af/tot de maand April toe / zijnde het overige des Jaars/ ter oorzaak van de hette/ die in Egypten uitstekende is/ daar niet bekwaam toe. DAR. DARTIENDE HOOFDSTUK. Tocht na de Pyramiden; hun getal. Steen om den ingang van de grootste Pyramide te sluiten. Getal der trappen; hoogte en breedte. Kamertje, daar men in rusten kan ter halve hoogte van de Pyramide. Ingang en gedaante der grootste Pyramide van binnen. Tweede tocht na de Pyramiden, en eenige aanmerkingen aangaande de zelven. Grotten, daar de oude Egyptenaars in plachten te begraaven. Beschrijving van den Sphinx, en des Autheurs gevoelen daar over, &c. Energienica Gypten heeft eertijds 300 magtige toningen gehad en die 300 groote behoefd te verwon deren/dat/ niettegenstaande de tijd / welke alles vernield / noch heden daags daar eenige ken-tekenen van overig zijn; in tegendeel behoorde men zich te verwonderen/ dat'er 300 weinig overgebleven is van 300 veel heerIjke en pragtige dingen/ welke Egypten wel eer door de gantsche wereld beroemd gemaakt hebben; maar niets is'er / 't geen de tijd beter verduurd heeft/ als de Pyramiden/ die men by Kairo ztet / welke buiten twijfel berdienen bezigtigt te worden/dewijl men ze waardig geoordeeld heeft om onder het geral der wonderen des werelds gesteld te worden. Maar wat men in deeze kleine tocht van Kairo na de Ppramiden heeft men eenige dingen in 't bezichwaar ramiden te neemen; waar van het eerste is/ dat men/ voornemens zinde tigen der l'y. deeze wonderlijke gebouwen te gaan bezien / Moosen en Ezels huuren waar te neemoet / om des anderen daags 's morgens vroeg te vertrekken. Dit gee men heeft. bruik van Ezels is zeer gemeen in Egypten; ook zijn ze zeer gemakkelijk te berijden/ als hebbende een zachte gang/ en te gelijk snel genoeg in't loopen zinde. Je Kairo bind men ze gantsch klaar / 300 dat men niet te doen heeft/als'er maar op te klimmen/ op de hoeken der meeste straaten te huur. Zoo men wil/ doet men den Moo2/ die den Ezel verhuurd/ bolgen / die den zelve bootdrijft/ en men geeft 300 veel aan hem/als boor het huuren van den Ezel; maar 300 men 300 veel gelds niet wil uit schieten/ ig men daar niet toe gehouden, niettemin zijn ze seer noodsa kelijk/300 om den ingang van de grootste Ppramide te reinigen/ als om andere diensten daar ban te hebben. My huurden dan daags te boozen Mooren en Ezels / niet alleen om daar op te rijden; maar ook om onze voorraad te draagen; want men F3 bind'er Han getal. van groorste te Iluiten, .. bind'er niets/als dat men 'er brengt Ook huurden wp een Janitzar/ om ons met zijn Musket te vergeselschappen. Des anderen daags moz geng/zinde den 27 April / onze Anaphaanen met ons genomen hebben de/300 omonder wege te jaagen / als om ons tegen de Arabierg te berde Digen/ vermits't 'er niet al te veilig is/ namen we den weg na Oud Kaito, daar op tegen over de Pyramiden ons ober beeden zetten / alwaar een Dorp is; en ban daar tot aan de Pyramiden zijn er noch eenigen / daar gemeenlijk wel wat te jagen balt. Eindelijk kwamen wy by drese prach tige Graf-Steden/ welke tusschen de drie en vier mijlen van Kairo gelea gen zijn. De Ppramiden/ welke de Turken Pharaon Daglary, en d'Arabierg Dgebel Pharaon, of Bergen van Pharo normen / zijn drie voorname/die men alle due te Kairo, en zelfs veel verder zien han. Daar zhn'er meer anderen/ gelijk die der Mommien, daar hier na ban gesproken zal wor den/ en noch verscheidene behalben deese/ doch die niet zeer aansienlijk zyn. Dan deese drie Pyramidenis de eene / ten opsicht der twee anderen/. klein/en geflooten. De twee anderen zijn groot en niet zonder reden twiyfelen beele/ welke de grootste van beiden is; niettemin is het zeker/dat die / welke open is/ en daar men op/ en in klimt/ de andere / daar men geen opening aan en ziet / en daar men ook niet op klimmen kan/in groot heid overtreft. Men zeid/ dat'er by den ingang van de geen/ die open Steen om is/ eertijds een groote Steen was/ expres daar toe gehouwen/ om de den ingang opening te stoppen / wanneer het Lijk daar in gebracht was / welke steen 300 net daar in gepast zoude hebben / dat men de plaats/ die daar mede ges flooten was/ noch ook zelfs den steen van de andere niet onderscheiden konde; maar dat een Pacha dessen Steen / die geweldig groot was/ban baar deed baeren/ op dat men geen gelegentheid hebben mocht/ ban de Ppramide te fluiten. Wanneer men by deese Pyramide komt/ moet men sich van zijn swaarste pakhagie ontslaan / en gereed maaken om na boben te klimmen/ ter= wijl uw Mooren den weg / om daar in te gaan/ reinigen; want de wind voerd daar altyd een menigte van zand/ 't geen den ingang t'eenemaal toestopt. De plaats/ daar men 't gemakkelijkst op kan klimmen/is den bock tusschen't Oosten en 't Noorden; en't homt zeer wel/ dat men ies mand bp zich heeft/ die daar meer geweest is; want 300 gp een verkeerde hock kiest/ zult gy u wel haast op plaatsen vinden/ daar gp noch op/noch af hunt/ter 00rzaak van de gebrookene trappen/zonder gebaar te loopen Getal der ban ban boven neer te vallen. Deeze Ppramide heeft twee-honderd-en-zes trappen ban zeer groote fteenen/ welker dikte de hoogte van eenige trappen twee voet en een half maakt/ draagende den een den ander; want daar zijn'er/ die dikker zijn/ gelijk ik er eenige gemeeten heb/ die meer als dzie boeten hoog waren/ en daar men met de knien op klimmenmoet. De gantsche hoogte van deese Pyramide is biyf honderd en twintig borten; en de breedte van ieder hoek/ volgens het gemeen gevoelen/zes honderd en twee-en-tachentig; maar de geenen/ die geschreven hebben dat de Pyrami trappen. Hoogte en breedte, |