wel ор bl. 39-45 in het Ms. staande, heb ik dezelve achteraan gezet en daar ik deze bij BENINGA en elders te vergeefsch gezocht heb, en zij mij voorkwamen voor de Geschiedenis niet onbelangrijk, zoo heb ik gemeend ze niet te moeten achterwege laten. II Het Zylregt van Delfzylen even als het vorige in het platduitsch bl. 168. Dit vindt men in het latijn bij DRIESSEN Monumenta Groningana p. 83, (1822) en bij RICHTHOFEN Friesische Rechtsquellen bl. 288, Berlin 1840; het is van den jare 1317, ante assumptionis beatae Mariae virginis. III Het Dykregt te Feldwird; zoo ik mij niet bedrieg van 1318, ipsa die Gervasii et Protasii martyrum bl. 170. Ook dit is mij nergends voorgekomen, IV. Een paar bepalingen aan het einde van het Ms., met eene latere hand er bij geschreven vindt men in de aant. op het 10e deel. Twee Bijlagen heb ik geoordeeld niet achterwege te moeten laten. De eerste is: Het Regt der Rustringer van het jaar 1327. Hiervan maakt wIARDA Asegabuch bl. LXXIV melding, en noemt het: ein extrahirtes Asegabuch. RICHTHOFEN l. l. bl. 536, geeft ons dit, met de opheldering, dat hij dit afschrift, hetwelk hij die vollständige Oelrichsche Abschrift noemt, uit Hanover ontvangen heeft. Van deze laaste heb ik het overgenomen en er mijne vertaling bijgevoegd. De tweede is de Fia-eth uit den tweeden Emsiger codex in de bibliotheek van het Gen. pro excol. jur. Patr. voorhanden, bl. 1-7, mede bij RICHTHOFEN bl. 245 en varianten daarop bl. 551, opgenomen; en daar or gene vertaling bij is, deze ook hier gemeend te moeten bijvoegen. Om niet te omslagtig te worden, heb ik mij onthouden A van vergelijkingen met andere oudfriesche Ms. en uitgegevene werken. Ik meen evenwel hier de beoefenaren van dit vak bij deze gelegenheid oplettend te moeten maken op de Lex Frisionum. Misschien zullen er zijn, die, na vergelijking, het met mij daarvoor zullen houden, dat deze Lex eene latijnsche vertaling en opgave is, van den hoofdzakelijken inhoud dezer en andere wetten der Friezen en dat, voordat zij in 't latijn zijn overgebragt, de daarin vervatte bepalingen reeds kracht van wet in Friesland hadden, hoewel de ons bekende handschriften van latere dagteekening zijn. De Additamenta beschouw ik als later overgezondene stukken. GAUPP in zijn Lex Frisionum Breslau 1832. Zegt in eene noot op de Additio Sapientum WLEMARUS, bl. 30. Ex mea quidem sententia pro certo sumendum est, omnes titulos, qui a sapientibus WLEMaro et saxmundo legi ad-› diti sunt, serioris ætatis esse, quam ipsa lex proprie sic dicta; qua de re in commentario legis pluribus agendum erit. Additionem sap. anno 802 compositam esse, putes, ubi in chronico Moissiac. hoc legitur: »Et mense octobrio congregavit (CAROLUS) úniversalem synodum (in Aquis) et ibi fecit Episcopis cum Presbyteris seu Diacombus relegi universos canones, quós sancta synodus praecepit, et deereta Pontificum. Similiter in ipsa synodo congre gavit universos Abbates et Monachos, qui ibi aderant, et ipsi inter se conventum faciebant et legerunt regulam sancti patris BENEDICTI et eam tradiderunt Sapientes in conspectu Abbatum et Monachorum. - Et ipse imperator interim, quod ipsum synodum factum est, congregavit duces, comites et reliquum populum christianum cum legislatoribus, et fecit omnes leges in regno suo legere, et tradere unicuique homini legem suam, et emendare ubicumque necesse fuit, et emendatam legem scribere, ut iudices per scriptum iudicassent (iudicarent) et munera non accepissent (acciperent), sed omnes homines, pauperes et divites, in reguo suo iustitiam haberent." Cf. PERTZ Monum. Germ. I, 306, 307. Vide et inquire. Bij de vertaling van dit Ms. heb ik drie platduitsche, Fivelingoër regt, bevattende Mss. gebezigd; één in folio, één in quarto en één in minori forma. Deze hebben mij vele inlichtingen gegeven en voor zoo verre zij de zelfde bepalingen bevatteden, heb ik die met dit Ms. vergeleken en de varianten en lezingen er bijgevoegd. De Wilkeuren van Fivelingo vond ik in zijn geheel en deze meende ik er achter aan te mogen voegen. Ten slotte heb ik eene woordenlijst ten gemakke van den lezer er bijgevoegd. En hiermede vermeen ik deze voorrede te kunnen sluiten met den wensch, dat deze onderneming, mijnerzijds geheel belangloos, den uitgever niet ten schade moge strekken; maar hem door eene behoorlijke deelneming mag aanmoedigen, om zijnen goeden wil ten dezen te doen voortduren; om hierdoor in de gelegenheid te worden gesteld, meerdere stukken tot de Taal-, Geschiedenis- en Oudheidkunde van Friesland betrekkelijk, te ontvangen. Friezen! Herdenk wat uwe voorvaderen al niet voor de kunsten en wetenschappen gedaan hebben. Volg hun voorbeeld. Bevorder door uwe deelneming, door uwe geldelijke bijdragen, het doel, hetwelk zich eenige mannen in Friesland voorgesteld hebben, te bereiken. Denk dat zij dit niet voor hun, maar tot luister der Provincie doen, denk niet, dat deze, afgedane zaken, zijn, waarop men niet behoeft terug te komen. Neen! oude wetten, oude legenden, oude kronyken, ja geslachtregisters van de oude familien hier te lande, en uit deze laaste leert men dikwijls de drijfveren kennen, waarom zoo en niet anders in den staat gehandeld werd zijn het, welke on's eene naauwkeurige geschiedenis van ons gewest kunnen geven; en voor dat deze er niet zijn, is het onmogelijk eene goede geschiedenis van onze Provincie te geven. Gij weet dat de onze gebrekkig is. LEEUWARDEN, Julij 1841. |