Beknopt Nederduitsch taalkundig woordenboek, Volume 1

aanhouden aanzien aardaker aarde achter addertong afge afkomstig aflegger afmatten afscheiden alles angels anker baanderheer baar barnsteenen Bedr Bedrijv beteekenende beteekenis bezaan BIJBELVERT bijten bijv bijw bijwoord blaauw boom branden Bronst brood BYBELVERT cipres deelw deszelfs dewijl dezelve dikwerf dingen dood eener zaak eenige Eigenlijk elkander Figuurl Figuurlijk gansche gebezigd geld gelijk gemeenen spreektrant gemeenzame verkeering genoemd geslacht goed goth heb aange heb afge heb doorge hetwelk Hetzelfde hetzelve HooFT bezigt hoogd huis hulpw iemand iets inzonderheid ital KILIAAN komt laten ligchaam lijk maken meerv mensch muur naamw naamwoorden onbepaalde wijs onregelm Onscheidb Onzijd oude Overdr Overdragt paard regt scheidb schip schoon somwijlen spreekw spreekwijs stad stof TATIAN tegenoverstelling thans trappen verouderde verscheidene vijand VOND voorz voorzetsel water wederk werkw werkwoorden wijs woord zamengesteld Zamenstell zegt zekere zelfst zijnde het verled zweed