Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub
[ocr errors][merged small]

ven en van onderen zwart, geronnen, ftinkend, bloed kwyt, en wierd flauw. De braa

kingen geftilt zynde, raakte fy meêr bloed van onderen kwyt, doch ook deeze ontlastingen verminderden, en binnen eene maand was fy gezond.

Brief van den Hr. DE BERGE omtrent de uit- Pag. 526. werkingen van het oxymel colchicum. Zeker man van 50 jaaren was dikwils geplaagt met eene wateragtige zwelling der beenen, en deeze vermeerderde zoo sterk, wanneer hy minder pis loosde, dat de deyen en buik ook zwollen. De water afdryvende middelen, de fcilla met de pareira brava vrugteloos beproeft hebbende, nam de lyder geduurende agt dagen een half dragme van het oxymel colchicum; doch daar door kreeg hy eene brandende pyn in het loffen van fyn water, welk in eene geringe quantiteit ontlaft wierd, de ademhaling wierd moeyelyk, en de buik zwol zoo zeer dat het noodig was, denzelven te doorbooren. Op deeze wyze, als ook door verscheide infnydingen, welke hier en daar gemaakt wierden wierd veel water ontlast.

Berigt van eene zonderlinge ziekte; door den Hr. Pag 535. ROUVEYRE D'OZON. Een man van feftig jaaren door eenen fteen aan den agterften en ondersten hoek van het flinker opperhoofds-been gekwetst, en daar door dommelig geworden zynde, kreeg van dag tot dag meêr pyn, en eindelyk kwam op die plaats een hard gezwel, welk eene scherpe, fnydende, pyn, en eene koorts met groote zwakheid verwekte. De zelfftandigheid van het gezwel was, opengefneeden Bb 5

zyn

zynde, gelyk aan een vleefch gezwel, en wierd door de klopping der flagaderen opgeligt. Hier uit befloot hy, dat het opperhoofds-been verteert, en het dikke herfenvlies bloot was, waar door deszelfs klopping aan de zelfftandigheid van het gezwel wierd medegedeelt. Eene kruiswyze opening gemaakt hebbende, zag hy aanftonds het harde hersfen-vlies kloppen. Hy genas de wonde, als na eene panbooring, doch de lyder ftierf kort daar na.

Pag. 552. Waarneeming van een geheel stuk van een' darm, 14 duimen lang, door het fondement ontlaft; van den Hr. GUERIN. Eene vrouw van 31 jaaren, met zeer zwaare buikpynen, en eene hardnekkige hardlywigheid geplaagd, had verscheide clyfteeren en voetbaden zonder vrugt gebruikt. Eene aderlating verminderde de pyn, en de ipecacuanha, welke haar driemaal gegeeven wierd, verwekte herhaalde braakingen van groene gal, wormen, en drekstoffen, welke door oly van olyven en den koorts-baft allengskens geftilt wierden eindelyk ontlaste de vrouw een stuk van een' darm, 14 duimen lang, rondom geheel, en voelde geen ongemak, dan alleenlyk eene ligte pyn tuffchen het borstbeen en den navel. De Schryver meent, dat dit ftuk van den darm door de ontsteeking en verettering afgefcheiden is, en dat beide de einden van den darm door het gebruik van den koorts-baft wederom vereenigt zyn. Wanneer men dit middel verzuimde keerde de pyn op dezelfde plaats weder. De vrouw, haare levensregeling niet goed in acht neemende, wierd ontwaar, wan neer fy ontlafting had, eene fcherpe pyn, de einden van den darm fcheurden van een, en fy

ftierf elendig, hebbende voor haaren dood eene vrugt van vyf maanden ter waereld gebragt. Den buik geopend hebbende, vondt men de drekstoffen in denzelven, en beide de einden van den gebrooken darm door het vuur aangedaan. De Schryver befluit uit deeze waarneeming, dat een gedeelte van een' darm, ter lengte van een' voet, in een ander gedeelte kan beflooten, en ook afgefcheiden worden, zoo dat de uiteinden door de natuur zelve wederom vereenigt worden (*),

(*) Onder voorzittinge van den Hooggeleerden Heere J. LEMBKENIUS heeft den 19 Dec. 1741. te Gryphswalde de Hr. ANDREAS WESTPHAL, thans zelve Hoogleeraar op deeze Academie, verdeedigd eene verhandeling, qua pars intestini jejuni per guttur inferius excreta, Jalva manente ægri vita, defcribitur; behelfende het geval van eenen man, die na veele toevallen en den rooden loop ontlafte een gedeelte van den nugteren darm waarin men den fpieragtigen rok, en in denzelven de kringswyze vezelen, als ook de vaten onderfcheiden kon; terwyl aan den binnenkant veele klapvliefen en klieren gezien wierden, en aan de zyde een gedeelte van het darmfcheil vaft zat.

Pag. 9.

XIII.

Some Hiftories of Wounds of the Head &c. with Obfervations. To which are added a few remarks on the convulfive Cough, of the year 1764. in Cornwall. By JOHN WILLIAMS. Falmouth printed for M. Allifon, and to be fold by R. Baldwin London. 1765. 8°. pag. 60.

d. i.

Waarneemingen en aanmerkingen over de hoofd, wonden waar by gevoegd zyn eenige bedenkingen over den kinkhoeft, die in 1764. geregeerd heeft in Cornwall; door J. WILLIAMS.

De

e Schryver verdeeld dit werkje in twee deelen, in het eerfte geeft hy tien waarneemingen van hoofd-wonden, en in het tweede fpreekt hy van den kinkhoeft.

Hy zoekt voor eerft tegen het gevoelen van den Hr. POTT te bewyfen, dat het dikke hersfenvlies niet overal, maar flegts hier en daar, door bandagtige vaten (vafa ligamentofa), aan het bekkeneel vaft zit, en oordeelt, dat hetzelve geenzins kan aangezien worden, hetzelfde Pag. 16. nut te weeg te brengen, als het panvlies (pericranium) uitwendig doed. De tegenwoordige manier, volgens welke men deeze wonden met droog plukfel verbind, komt hem nadeelig voor hy beweert, dat men op het dikke herffenvlies

en

be

behoord te leggen zalven uit roozen-honig, tinctuur van myrrha, en wondbalfem, of diergelyken, om dat men dus eene goede verettering bevorderd, en de lugt beeter uit de wonde houd. Het ontbloote been bedekt hy met plukfel, gedoopt in brandewyn, en verbindt de randen van de wonde met het ung. e gum. elemi. De Pag. 18. fungi worden van hem met het mes wechgenomen, zoo fy na geene drukking luifteren. In eenen jongeling, die gekwetft was door eenen fteen, welke op fyn hoofd was gevallen, was Pag. 24. een splinter van het been gedrongen in de finus duræ matris, welke van tyd tot tyd eenig bloed ontlafte; onder het dikke herffenvlies was zwart geronnen bloed, welk door eenige infnydingen ontlaft wierd. De hoofdband (Cape. Pag. 25. line) oordeelt hy in hoofd-wonden niet goed, maar verkieft een verband, welk veel loffer is, en geeft den voorkeur aan weekmaakende pap-Pag. 27. pen boven de ftoovingen. Een man, die eenen grooten steen tegen het voorhoofd gekregen had, bleef lang by fyne kennis, doch hy kon zich niet opregten, zonder draajingen in het hoofd te krygen; ook had hy koorts; na de doorbooring van het bekkeneel vondt men het dikke herffenvlies en de herffenen veretterd. Pag. 30. Alle tekenen van eene goede uitkomft openbaarden zich, doch de lyder begaf zich byna vier weeken na de operatie in eene koude keuke, en kreeg fchielyk huiveringen, draajingen in het hoofd en flauwtens; hy wierd naar bed gebragt, den volgenden dag was de verettering der wonde verminderd, fyn hoofd zwol

en

alle toevallen kwamen weder, het dikke hers

fenvlies berfte open, en de herffenen puilden uit de wonde; hy kreeg ftuipen en ftierf. Een Pag. 39.

meisje,

« VorigeDoorgaan »