Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub
[ocr errors]

de oorzaak toe aan eenen flag, welke hy voor eenige jaaren op het oog gekreegen had. Het gezwel was vry hard, en bood aan het gevoel een' zoo sterken tegenstand, als een knoeftgezwel. Dewyl hy over zwaare pyn klaagde, en zeer fterk hulp begeerde, bepaalde men het geheelen gezwel wech te neemen. De Heelmeefter, twyfelde omtrent de oorzaak van het gezwel, ftak het lancet in hetzelve, eer hy de operatie begon, en toen ontlaften zich vyf oncen vogt. Het gezwel verminderde ten eenenmaale, en de oogleden vielen in de holligheid, welker bovenfte rand veel uitgezet was. De wonde wierd verbonden, en had eene rykelyke ontlasting geduurende twee of drie dagen, tot dat zich eenige lelyke zwarte vliefen vertoonden, welke eenen kwaaden reuk van zich gaven. By elk verband zag men meêr van deeze vliefen. Op den vyfden dag des morgens wierd hy ongevoelig, en ftierf dien nagt. De oorzaak van het ongemak onderzoekende, vondt men het bovenfte gedeelte van de Orbita gecarieert, met eene groote opening in hetzelve, waar door de herffenen, die oppervlakkig verftorven waren, wierden blootgefteld. De oorfprongkelyke ziekte was ongetwyfelt eene waterzugt van het oog, welke, niet by tyds geneezen zynde, door de drukking het been had aangedaan. In een ander geval van deezen aart, door een' vriend van onzen Schryver waargenomen, waar in aan het water een' uitgang verfchaft was, fchoon niet dan na dat het ongemak reeds eenigen tyd geduurt had, was de Orbita insgelyks aangedaan, fchoon de bederving niet door het been was gedrongen. Men leert daar door, dat men nooit moet toe

laa

laaten, dat het water zich in eene zoo groote quantiteit vergadere, of dat hetzelve het been aandoen konne, 't geen met het grootfte gevaar word vérzeld.

Het tweede geval fpreekt van flymproppen pag. 103. in het hart. J. M. omtrent veertig jaaren oud, een sterke boer, was voor tien jaaren geplaagt geweeft met een' laftigen hoeft, grootendeels verzeld met geweldige pyn, en een onaangenaam geluid in het hoofd. Met het begin van het jaar 1762. wanneer het zeer koud, en hy op het land bezig was, wierd hy geplaagd met zeer fterke 'hartkloppingen, en geweldige pyn in den rugge en linker fchouder. Van deezen tyd vermeerderde fyn hoeft zoodanig, en wierd zoo geweldig, dat hy fomtyds een pint bloed in vier- en twintig uuren uit den neus kwytraakte. De ademhaling wierd zeer moeyelyk, doch gemeenlyk verligt door een mengsel van honig en oly. De genoemde toevallen wierden in 't eerft verligt door eene aderlating, doch deeze deed op het laatft geene werking meer. Meestentyds was hy hardlyvig, had eene fleepende koorts, en fyn water, 't welk by tot de quantiteit van eenen lepel op eens loosde, was zeer dik. Wanneer de Schryver hem voor 't eerft zag, waren fyne oogen rood, het aangezicht paerfch, de ademhaaling kort en moeyelyk, fyne deyen gezwollen, en men ontdekte water in den buik. Syn trek tot eeten was flegt, en hy had eene geduurige pyn in de maag. Hy was zeer dorftig, en de fluimen waren dikwils met bloed gemengt. In het har teputje bemerkte men eene fterke klopping, welke hem zeer laftig was, en, op het einde

van fyn leeven was de pyn in het hoofd zoo geweldig, dat hy dikwils belet wierd, zich neêr te leggen; terwyl het geluid hem fcheen overeen te komen, met dat van een' water-val of moolen. De klopping der flagaderen was geenzins ongeregeld of tuifchenpoozende, doch ras; en, wanneer omtrent twaalf oncen bloed waren afgetapt, waren dezelven veel harder, Schoon men hem door veelerhande middelen zogt te helpen, waren de uitwerkingen zeer gering; ook had hy geene verligting, dan wanneer hy zich zeer flap hield. Op zekeren morgen zich flimmer vindende, dan naar gewoonte, hield hy het bed, en fy, die by hem waren, dagten, dat by ftierf. Zelfs nu, fchoon hy ongevoe lig was, en nauwelyks adem haalen kon, was fyne pols fterk, ras, doch geenzins ongeregeld. In deezen ftaat bleef hy tot den volgenden nagt, wanneer hy ftierf. De holligheid van de borst geopend zynde, vondt men de vaten zeer verwydert, en met bloed opgezet. Het hartezakje met het vogt, in hetzelve bevat, was natuurlyk. Het hart was zeer groot, en de kroonvaten vol dik, zwart, bloed. Het regter oor was zeer verwyderd, en geopend zynde vol dik bloed. In de regter en linker holligheden waren twee flymproppen van eene vafte fubftantie, en geele kleur, niet ongelyk aan het verdikte vet-vlies; fy namen haaren oorfprong van de tuffchenruimtens tuffchen de columnæ carnea, en ftrekten zich zelven uit tot in de long- en groote flagader. In de linkerholligheid was de flymprop veel harder en grooter, en maakte eene foort van middenfchot in deszelfs holligheid. De long was buitengemeen uitgezet, fchoon 'er geen het minste blyk van

[ocr errors]

verrotting was. De maag was verplaatft, en de bogt van den kartel- darm gezakt tot midden in den buik. De milt was zeer groot, en op de oppervlakte bezet met zeer harde, kraak. beenige, deelen. De bloedvaten der darmen waren zeer zichtbaar. De ongemakken van deezen man konnen gemakkelyk begreepen worden uit den verhinderden omloop van het bloed in het hart. Hy was zeer driftig, en van een' kwaaden aart.

[ocr errors]

In het derde geval word gewag gemaakt van Pag. 125. eene aangroeijing der long aan het borstvlies. Eene vryfter, omtrent vyf- en twintig jaaren oud, zogt hulp voor den hoeft, met koorts verzeld, welke haar zedert eenigen tyd zeer laftig was geweeft. De geneesmiddelen, welke haar voorgeschreeven wierden, bragten geene de minfte heilzaame uitwerking voort, zoo dat haare toevallen dagelyks flimmer wierden. De koorts en hoeft vermeerderden; fy zag 'er veel al rood uit, fy klaagde over zwaare pyn in beide zyden, doch vooral in de linker, als ook over eene geduurige hartklopping. De ademhaaling was zoo kort en moeyelyk, dat fy, fchoon regt op zittende, altyd fcheen te ftikken. Eindelyk wierd fy zeer rusteloos, en geplaagt met een' fterken dorft. In weinige dagen, overwonnen van de pyn, ftierf fy. De borft onderzoekende, vondt men de long vast vereenigt met het borftvlies en middenrif, vooral aan de linker zyde, alwaar de vereeniging zoo fterk was, dat dezelve niet, dan met de grootste moeite, voor een gedeelte kon worden losgemaakt, en zulks op fommige plaatfen geheel onmogelyk was. Het hartezakje was zoo

zeer

zeer vereenigt met het hart, en de long, dat hetzelve daar van geenzins kon worden afge. fcheiden. In den buik vondt men niets tegennatuurlyks.

Alle Ontleedkundigen hebben de long met het borstvlies vereenigt gevonden in zeer veele ly ders, die nooit over eenig ongemak geklaagd hadden. Doch men heeft op te merken, dat men vindt twee foorten van zulke vereenigingen; de eene, waar in de long met de omleg gende deelen vereenigt is door eene fterke, taaye, leêragtige fubftantie van eene aanmerkelyke dikte, hebbende de grootste overeenkomft met verdikte flym; de andere, waar in fy volftrekt famen gegroeit zyn. De eerfte, welke 't meest waargenomen is, maakt de long aan het borstvlies voor een grooter of kleiner gedeelte vaft, en veroorzaakt zelden, zoo ooit, eenige kwaade toevallen aan den lyder. Men vindt in dit geval, wanneer men het lyk kort na den dood opend, en de lyder aan geene borstziekte geftorven is, de long op eenigen afstand van het borstvlies, en de vereenigende fubftantie van hetzelve afgescheiden, als ware het, om toe te laaten, dat fy zouden konnen invallen. In fommigen vindt men de long vereenigt met het borstvlies, door middel van eene vliefige of bandagtige fubftantie, welke niet kan toelaaten, dat de lugtvaten zakken, maar de long altyd ophoud. Deeze foort is een gevolg van de eerfte, en beiden worden fy gemaakt door eene buitengemeené affcheiding en verdikking van dat flymerig vogt, welk ge fchikt is, om de long glad te houden, en des, zelfs beweeging gemakkelyk te maaken.

[ocr errors]
[ocr errors]

De laatfte foort word zelden waargenomen

zon

« VorigeDoorgaan »