Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

Pag. 2.

maar wierd in den zomer kragteloofer gemaakt, in den herfft vertoonde fy zich nog, maar is naderhand volkomen verdweenen. Schoon nu tot hier toe geen zeker middel tegen deeze ziekte ontdekt is, moeten egter alle poogingen daar toe aangewend voor zeer nuttig gehouden worden, dewyl men hoop kan hebben, dat men, dezelve zoo nauwkeurig nagegaan wordende, als de ziekten, welke den menfch aantaften, eindelyk haar ook beter zal leeren kennen, en eene goede geneeswyze uitvinden. Uit deezen hoofde denk ik veelen myner Leezeren geen' ondienst te zullen doen, met het een en ander uit dit werkje mede te deelen.

Deeze befmettelyke ziekte word niet altyd door dezelfde toevallen verzeld, maar eenige derzelven konnen afwezig, of tegenwoordig zyn, zonder dat het wezenlyke der ziekte daar door veranderd worde. Men heeft opgemerkt, dat dezelve by den tweeden aanval veel kragteloofer geweeft is, en ook meêr beeften hersteld zyn, als op het einde van het jaar 1766., waarfchynelyk, dewyl door de langheid van tyd veele der schadelyke ftoffen, door verfcheide wegen, uit het lighaam hebben konnen gebragt worden. Het eerfte begin der ziekte kan men uit Pag. 3. geene zekere tekenen afneemen; op het fchudden met den kop, van veelen als eene voorbeduiding aangegeeven, kan men zich niet altyd verlaaten, fchoon het van eenige beduiding is. By de melk-koeijen is het eerfte teken, wanneer fy fchielyk, zonder eenige andere oorzaak, ophouden, met de gewoone quantiteit melk te geeven, of op eens, 't geen egter zelden gefchied, volkomen daar mede ophouden. Op dien tyd zyn nog geene andere tekenen te be

mer

merken, dan fomtyds eene beeving der leden, Doch, zoo dra de ziekte toegenomen heeft, Pag. 4. willen fy niet meer eeten, of, zoo fy al iets eeten, herkauwen fy hetzelve niet, doch dagelyks drinken fy nog weinig. De hairen staan in de hoogte, fy fchudden dikwils met den kop, en beeven met het geheele lighaam, of ook alleen maar met de voorpooten. De flagaderen aan den hals kloppen geweldig, fy laaten den kop hangen, en zien 'er droevig uit. De oogen zyn vuurig, traanen, en zien rood; de tong, en keel zyn droog en zwart; de adem is kort en ftinkende; fy krygen eenen fterken loop van Pag. 5. eene dunne, ftinkende, groene ftoffe, welke in den voortgang der ziekte fomtyds eenigzins geel word; uit den neus loopt veel dikke fnot, die dikwils in groote ftukken op den grond valt; uit den mond komt taaye, witte, kwyl, welke met veele poogingen opgebragt word, en overeen komt met water, welk van zeep fchuimt, daarop beginnen fy fterk en benauwt te fteunen; fy haalen den adem met uitgezette neusgaten; houden den kop in de hoogte, fteeken de poren op, welke op dien tyd, zoo wel als de bek, de neus en pooten, zeer koud zyn; het flikken word hen moeyelyk, en drooge zaaken konnen fy in het geheel niet doorkrygen; voorheen konden fy nog opftaan, maar nu moeten fy blyven leggen; en, fchoon fy alle kragten, die hen nog overig zyn, aanwenden, om op te ftaan, en de menfchen hen zelfs de behulpzaame hand bieden, zoo konnen fy het egter niet verder brengen, dan dat fy zich een weinig omwentelen. Tegen den dood is de tong wit, vuil, gezwollen, en dikwils, met de fprouw bezet; fy fnakken in de grootste Rr 3

be

benauwtheid, met een' opgefperden bek en uithangende tong, na verfche lugt; de adem is veel heeter, en van een vlugger en meêr door6. dringenden reuk. Eindelyk openbaaren zich ftuipen, fy flaan met de pooten tegen den grond, fommige werpen zich nog eenige fchreeden ver voort, flaan den kop in de hoogte, en stooten denzelven, zoo fy nog vaft gebonden zyn, dikwils met zoo veel geweld onder de kribbe, dat fy denzelven niet meêr terug konnen trekken; deeze ftuipen duuren zoo lang, tot dat fy of vry zagt, of door den kop nog eens op te flaan, den geeft geeven. Deeze toevallen zyn egter by alle beeften niet te gelyk tegenwoordig of even fterk. Eenige zyn verPag. 7. ftopt, en raaken veele winden kwyt. De koeijen werpen de kalveren wech, fchoon fy gezond worden, en die, welke van geneezende koeijen wech geworpen worden, zyn met de vliefen meeftendeels droog. Sommige, en vooral de kalven, knerfchen op de tanden, en hebben den bek zoo vaft geflooten, dat dezelve niet dan met geweld kan geopend worden; weinige krygen op het einde der ziekte den hik; by veele zwelt de buik voor den dood zeer fterk; eenige zwellen over het geheele Pag. 8. lighaam, of alleen aan de agterfte pooten, zoo dat fy moeten blyven leggen. De geduurzaamheid der ziekte is ook zeer verfchillende. Op het einde van het jaar 1766. ftierven de meeste tuffchen den vierden en vyfden dag, weinige beleefden den zevenden of negenden, en in 1767. wierden weinige binnen eenen zoo korten tyd wech gefleept, dikwils hebben fy veertien dagen dus doorgebragt. Hoewel fommige in het leeven blyven, heeft men egter

altyd

[ocr errors]

altyd den dood te vreefen, wanneer de meefte der aangehaalde toevallen, die zich met het begin der ziekte vertoonen, niet alleen even zwaar blyven, maar dagelyks verergeren, en met nieuwe vermeerderd worden; wanneer de ademhaaling zeer moeyelyk is, en het vee niet meêr flikken kan; zoo hier nog bykomt, dat Pag. 9. de buik opzwelt, en zich ftuipen vertoonen, dan is niets waarfchynelyker, dan dat de dood wel haaft volgen zal. Doch zoo de ziekte langer duurd, als gewoonlyk is; weinige der ge noemde toevallen tegenwoordig, of niet zeer zwaar zyn; als het vee nog eet en drinkt, en ook melk geeft; zoo de voorige kwaade toevallen verminderen, groote ftukken fnot uit den neus vallen; de ademhaaling vryer word, en de honger en dorft zich wederom openbaaren, dan heeft men eenige hoop, dat het zieke vee wederom zal gezond worden. By twee koeijen is de ftoffe verplaatst naar de ujers, welke zeer hard, en overal met puistjes zyn bezet, die naderhand verdroogd zyn, waar by de geheele opperhuid is afgezonderd. Deeze zyn Pag. 10. gezond geworden. Het vee, welk begind te beteren, moet niet gebragt worden naar ftallen, waar in gezond vee is, want men heeft voorbeelden, dat zulk vee wederom ingeftort en geftorven is. Het geen in de doode beesten waargenomen is, is even weinig, als de toevallen der ziekte, in allen even eens geweeft. Doch gemeenlyk is de hals en keel ontstooken, fterk gezwollen, met veele lelyke witte ftoffe bezet, en met de fprouw bedekt, gevonden. De kleine darmen, gelyk ook de pag. 12, lever en milt zyn doorgaans ontstooken geweeft, en op dezelven heeft men veele paarsche vlak

[ocr errors]

Rr 4

ken

[ocr errors]

2

[ocr errors]

ken gezien; de galblaas is buitengemeen groot, en vol gal geweeft. De maag is ontstooken gevonden, en in dezelve fomtyds nog eenige overblyffels van het eeten. De kop en borst is Pag. 13. niet geopend (*). In het vee, welk geflagt Pis, zoo dra het begon ziek te worden, heeft men ook gezien, dat de dunne darmen, en gedeeltelyk ook de omleggende ingewanden ontftooken geweeft zyn, en eene brandende hitte gehad hebben. De galblaas was doorgaans groot en vol, doch fomtyds niet. De maag was by eenige verhard en droog, doch in andere, was niets tegennatuurlyks te bemerken. De waarneemingen van den Hr. LANGGUTH in Diff. de morbi boum contagiofi caufa & fanatione probabili Witteb. 1753. ftemmen hier mede overeen. Men kan dus hier uit oordeelen, dat de voornaamste oorzaak en eigentlyke zitplaats der ziekte in de ontstooken darmen en galblaas te zoeken is. De Schryver noemt dezelve eene galagtige ontsteekings-koorts, welke door eene beginnende verrotting der vogten onderhouden word. Breedvoerig onderzoekt hy, van waar de ziekte voortkome, en zegt eindelyk, te moeten gelooven, dat dezelve door Pag. 26. kwaade rottige uitwaaffemingen voortgebragt word, ten minsten fchynen deeze in Silefien de ziekte verwekt te hebben, gelyk omstandig getoont word. De uitwerkingen daar van op het

Pag. 14.

2

(*) Omtrent 't geen men by het ontleden der beeften aan deeze ziekte geftorven, waargenomen heeft, konnen wy den Leezer wyzen tot het voor gaande ftuk van dit werk, alwaar wy verfcheide Aanmerkingen daar over medegedeeld hebben, pag. 260. fq.

[ocr errors]
« VorigeDoorgaan »