Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

het voorjaar geeft elk fynen hond vryheid, en zorgt niet voor denzelven, alzoo fy hun van geen nut zyn, dan alleen om in den winter voor de fleede te loopen. Sy leeven dan van 't geen fy op het veld vinden, graaven de muifen uit den grond, en vangen, even als de Beeren, de viffchen. In October neemen Pag. 129. de Kamschatdalen dezelven naar huis, en leggen hen vast, tot dat fy een goed gedeelte van hun vet verlooren hebben, op dat fy des te ligter zyn zouden, om te loopen. In den winter werden fy met Opana en visch-graaten gevoed. De Opana word op de volgende wyze bereid: men giet zoo veel water, als men gelooft, dat de honden noodig hebben, in een' grooten bak, en werp daar in eenige leepels vol verrotte vifch, welke men tot dit oogmerk in kuilen heeft laaten rotten, doet 'er ook eenige visch-graaten by, en maakt dit geheele mengfel met gloeyende fteenen warm, tot dat de viffchen en graaten genoegzaam gekookt zyn. Men houd dit voedfel voor het aangenaamste en befte voor de honden, en geeft hen hetzelve alleenlyk tegen den avond; doch nooit, wanneer men voorheeft, met hen eene reis te doen, dewyl fy daar door traag en log worden. Nooit, hoe hongerig ook zynde, tasten fy het brood aan. Hoe trouw fy ook aan hunne meesters zyn, zoo loopen fy egter wech zonder zich om dezelven te bekommeren, wanneer fy het ongeluk hebben, uit de fleede te vallen, en den toom te verliefen. Hy moet daarom wel zorge draagen, dat hy deezen niet los laat, en zich veel eer getrooften, zoo lang op den buik voortgefleept te worden, tot dat de honden moede worden. By eenen fteilen

J

weg,

[ocr errors]

weg, vooral aan de oevers der rievieren, moet de helft der honden ontspannen worden, want anders zyn fy niet te regeeren. Sy zyn ook zeer ongeduurig, wanneer fy Rendieren bemerken, of het gehuil van andere honden in naby gelege dorpen hooren. Met dat al konnen de Pag. 130. honden niet gemift worden, al had men paerden in overvloed, want men kan zich van dezelven in den winter zelden bedienen, dewyl de fneeuw te diep, het getal der bergen en rievieren te groot is, en men in den zomer te groote moeraffen heeft. Daarenboven hebben de honden den voorkeur voor de paerden daar in, dat, wanneer het sterk fneeuwt, zoo dat geen menfch de oogen oopen houden, veel min den weg erkennen kan, fy van de eene zyde naar de andere loopen, tot dat fy denzelven door den reuk hebben wedergevonden. Wanneer het onmogelyk word, de reis verder voort te zetten, en men moet ophouden, leggen zich de honden rondom hunne meesters, en befchutten hun voor alle gevaaren. By het aannaderen van eenen ftorm geeven fy eenige tekenen; en, wanneer fy, ftilstaande, met de pooten in de fneeuw krabbelen, dan is het raadzaam, zonder tyd verzuim, zich te begee. ven naar het naafte dorp, of eene andere zekere plaats te zoeken. Eindelyk worden derzel ver huiden ook gebruikt tot kleederen, voornamentlyk die eene witte kleur hebben. Den honden, die tot de jagt gebruikt worden, geeft men fomtyds het vleefch der kauwen te eeten, om dat men meent, dat daar door hunne reuk, om de wilde dieren op te zoeken, vermeerderd word.

Pag. 131.

[ocr errors]

Behalven de honden heeft men ook koeyen en

paer

paerden, doch geene andere huiffelyke dieren. Noch aan de Oostelyke noch aan de Penfchinsche zee is eene plaats, alwaar men schaapen zoude konnen weiden; want de vogtige lugt, en het gras, welke zeer fapryk is, zoude dezelven welhaaft ziek maaken. Digt by de bovenfte Oftrog en aan de Rievier Kofirew weid men weinige fchaapen, dewyl aldaar het weder beter en het gras ook niet zoo waterig is, doch men moet zich ook van eenen grooten voorraad van hooy tegen den winter voorzien, dewyl de diepte van de fneeuw alsdan belet, dat fy hun voedfel konnen opzoeken.

?

De vangft der zobelen by de Rievier Witim Pag. 132, verdient opmerking. Deeze dieren vermeiden alle bewoonde plaatfen, en leven in eenzaame boffchen en gebergtens. De jaagers vaaren de Rievier Witim, en de twee rievieren Mama, welke in de eerfte vallen, op tot aan de zee Oronne. De befte zobelen worden aan de kleine rievier Kutowal, welke zich in de Witim uitftort, gevangen. Deeze dieren leeven, gelyk andere foortgelyke, in holen, ook verhaalen de jaagers, dat fy zich insgelyks uit ftruiken en gras neften op de boomen maaken, waar in fy fomtyds leggen. Zoo wel des winters als des zomers blyven fy twaalf uuren in hunne holen of neften, doch gaan de overige twaalf uit, om voedfel te zoeken. In den zomer, eer de beffen ryp zyn, eeten fy wezeltjes, hermelyntjes, eekhorentjes, en voornamentlyk haafen, leevende in den winter van gevo, gelte. De beffen van de vaccinium zyn hun zeer imaakelyk, doch voornamentlyk fcheppen fy behaagen in die van de Sorbus, welke hen egter eene jeukte veroorzaakt, waar door fy genood V. Deel. 4. Stuk. zaakt

Y y

zaakt worden, zich tegen de boomen te wryven, zoo dat fy het hair aan beide zyden verHefen. Van daar is het, dat de jaagers hunne moeite en arbeid vrugteloos aanwenden, wanneer 'er een overvloed van de genoemde beffen is. Op het einde van Maart werpen de Zobelen jongen, drie, of ook wel vyf, op eens, welke fy vier of fes weeken gewoon zyn te Pag. 134 Zuigen. Men jaagt deeze dieren nooit dan in den winter, om dat het hair in het voorjaar uitvalt, het nieuwe in den zomer zeer kort is, en zelfs in den herfft de behoorlyke lengtte nog niet heeft. De Ruffen zoo wel, als de inboorlingen, gaan op het einde van Auguftus op de jagt, fommige huuren eenige daar toe, welke fy dan kleeren, het jaag- tuig, en den voorraad geduurende hunne afwezigheid geeven. Een gezelfchap, welk by eenkomt, om té famen te jaagen, beftaat thans uit fes tot veertig man, daar hetzelve voor heen wel op vyftig beliep. Sy hebben voor alle drie of vier man' eenen kleinen boot, welke van boven bedekt is, en neemen ook menfchen mede, die de taal kennen van het volk, dat woont, alwaar men jaagen wil, en die te gelyk de befte plaatsen weeten aan te wyfen. Deeze menfchen worden op gemeene koften onderhouden, en krygen ook een gedeelte van de peltereyen Elke jaager neemt met zich in den boot dertig pud roggen, een pud tarwen meel, een pud zout, en tien pond grutten. Twee perfoonen moeten een net, eenen hond, en zeven pud voorraad tot voedsel voor de honden hebben, verder een bed, deeken, en pan, om brood te bakken, en een ander voor het zuurdeeg. Sy neemen zeer weinig fchiet-geweer met zich,

want

want fy bedienen zich van hetzelve alleenlyk in den herfft, wanneer fy zich in de booten ophouden. Met deeze booten roeijen fy de rievier Witim op, en uit dezelve in de Rievier Mama tot in de zee Oronne, alwaar fy voor zich hutten bouwen. Hier verzaamelen fy zich alle, en leven met elkander, tot dat de rievier toegevrooren is. In deezen tyd verkiezen fy uit hen den geenen tot opperften, die deeze jagt het meeft bygewoont, en dus de grootste ondervinding heeft, en zyn aan fyne beveelen zeer gehoorzaam. Deeze verdeelt het gezelschap in verfcheide kleine partyen, benoemt van elk eenen aanvoerer, en bepaalt voor elk de plaats, alwaar fy moeten jaagen. Wanneer fy op de jagt zullen gaan, dan graaft elke party op den weg, dien fy gaan moeten, eenige gaten, waar in fy voor elk paar menfchen drie zakken meel leggen, voor de terug reize, ten einde, het ander voedsel verteert zynde, of in hunne hutten niet gevonden wordende, fy egter hetzelve zouden hebben. Sy verbergen het daarom in kuilen, dewyl de wilde Land-inwooners hetzelve anders zouden fteelen. Zoo dra de rievier toegevrooren is, en de jagt-tyd nadert, roepen de hoofd-aanvoerers hunne onderhoorigen tot zich in hunne hutten, en, om eene goede jagt ge. beeden hebbende, geeven fy aan elken aanvoerer van de kleine jagt-partyen de noodige onderregting, en verdeelen dezelven op die wegen, welken hen reeds te vooren zyn aangeweesen. Alsdan gaat de hoofd-aanvoerer eenen dag vroeger dan de andere uit, om de plaats voor deeze uit te zoeken. Op hunne reifen ondersteu- Fag. 136. nen fy zich met eenen houten kruk, omtrent vier voeten lang, welker .einde met een koehoorn

[blocks in formation]
« VorigeDoorgaan »