Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

bruikt. De gifte van de plant is allengskens tot twee dragmen vermeerderd..

3. De Hr. COLLET, schoonzoon van den Hr. Pag. 5&. LA FOSSE heeft ontdekt, dat de muilezels ook onderworpen zyn aan den droes, welke men gedagt had eene ziekte te zyn, die alleen aan de paarden eigen was.

4. Den agt- en twintigsten November 1761. bragt eene vrouw van Cindadella, eene oude ftad op het Eiland Minorca, zonder eenig byzonder toeval, een wanstaltig kind ter waereld, welk niet langer, dan drie uuren, leefde; hetzelve was omtrent feftien duimen lang; het hoofd was zeer groot, het aangezicht breed, en plat; in het midden van het onderfte gedeelte van het voorhoofd, op de hoogte, alwaar doorgaans de twee oogen geplaatft zyn, maar een, vry groot, oog, rondom hetzelve zag men even als drie ongeregelde infnydingen; boven het oog was eene zagte verhevenheid, als een hoorn, welke egter neêr hong, en onder hetzelve vondt men een tweede oog, ongelyk kleiner, dan het eerfte. Men ontdekte geen blyk van een neus. Op het hoofd waren

was

veele lange hairen, en het overige van het lighaam, vooral de fchouders, buik, en deyen waren ruig. De Hr. MEZERAY, die het geval aan de Academie heeft gezonden, heeft alle moeite, om het kind te ontleden, vrugteloos in het werk gefteld.

5. In September 1756. wierd te Bernon in Pag. 59. Champagne gebooren een meisje, welk alle tekenen van huuwbaarheid ter waereld bragt. Vier maanden oud zynde kreeg fy de ftonden, welke fy geregeld had tot den dertigsten November 1760., wanneer de Heelmeefter BAILLOT

dee

deeze waarneeming aan den Hr. MORAND Overzond. Daags voor dat de ftonden zich openbaarden, was het meisje ziekelyk, doch volmaakt ge. zond, zoo dra dezelven zich vertoonden (*).

6. In het deel voor het jaar 1756. Hift. pag. 49. heeft de Academie verflag gedaan van eene zonderlinge waarneeming, welke haar was medegedeeld door den Hr. LARDILLON, aangaande een jong meisje, welk byna vier jaaren geleefd heeft, zonder eenig ander voedfel, dan water, te gebruiken, en zonder zich te konnen bedienen van haare beenen, waar by ook zeer buitengewoone en lelyke toevallen kwamen, die egter geneezen was, volgens de voorzegging van deezen Heer, zoodra fy de ftonden had begonnen te krygen (†). De Hr. LARDILLON heeft van den jaaren 1755 tot 1759. het geval ver. der aangetekend, en dit vervolg word hier ter plaatse verhaald. Het meisje is van den zomer van het jaar 1755, wanneeer fy de ftonden

kreeg,

(*) Vergelyk hier by het geen wy aangetekend hebben hier omtrent in deeze Bibliotheek IV. D. 4.' St. pag. 666.

(†) Dit meisje, tien en een half jaar oud, kreeg eene koorts, welke men hield voor een beginfel der mazelen, die toen algemeen heerfchten; fy weigerde alle middelen, die haar voorgeschreeven wierden, te gebruiken, en dronk alleen koud water. De mazelen kwamen niet uit, doch het kind kreeg ondragelyke hoofdpyn, welke hetzelve noodzaakte uit het bed te gaan, en zich over den grond te rollen; vervolgens kreeg fy eene flauwte, die zoo lang duurde, dat men meende, dat fy dood ware. Dit toeval voor by zynde, verloor fy na weinige dagen het gebruik van alle leden, welke alleenlyk behielden eene buigzaamheid, gelyk men aan de leden van een lyk waarneemt. Het gebruik

der

1

kreeg, tot 1759 vry wel geweeft, fy at wel, doch kon niet gaan zonder krukken: in het begin van de lente kreeg fy wederom zulke zwaare pynen in de beenen, dat de ouders beflooten haar te zenden in eene bedevaart naar eene kerk van de Heilige Maagd, om aldaar hulpe te zoeken. Sy kwam niet zonder hulp te rug, en kon ook wel gaan, het geen moeft worden toegefchreeven, gelyk de Hr. DE FOUCHY, Hiftorie-Schryver van de Academie ten regte zegt, aan de ongemakken van de reis, aan de beweegingen, en vermoeidheden, welke fy op dezelve moeft uitstaan, alzoo de kerk op eenen hoogen berg gelegen was, waar na toe fy op haare knien klimmen moeft. De Hr. LARDILLON zag haar in het begin van de maand November 1759, hy vondt haar vry wel gaan, en zag zelfs, dat fy een' trap op en afging; de ouders verhaalden hem egter, dat zederd het begin van den winter haare gezondheid niet zoo

ftand

der leden wedergekregen hebbende, begon fy wederom te eeten en te fpreeken, doch behield de pyn in het hoofd. Kort daar na kreeg fy eene zwaare ylhoofdigheid, verzeld met ftuipen, zoo dat men moeite had haar in het bed te houden. Eene aderlating op den voet, en fpaanfche vlieg-pleisters aan de beenen gelegd, bragten geen nut aan. Het meisje viel in eene ongevoeligheid, verloor het gebruik van alle leden, at noch fprak, en het had alleenlyk het gehoor, het gezicht, het gevoel, en de ademhaaling. De ylhoofdigheid voor by zynde, was fy by haare kennis, en gaf 't geen waar na sy verlangde of waar van fy een afkeer had door een byzonder geluid te kennen. Sy kon naderhand meer geluid geeven, en begon ook de hand wederom eenigzins te beweegen. De kleur van het aangezicht en van de lippen was als in een gezond

menfch,

Pag. 62,

ftandvaftig was geweeft, en dat fy ook niet zoo volkomen geneezen was, als fy gedagt hadden. De beenen begonnen omtrent de enklauwen weder te zwellen, de ftonden waren niet natuurlyk noch in quantiteit noch in gedaante, en de maag wierp wederom alle fpyfen, behalven brood en water, uit. Door den tyd verdweenen egter alle deze ongemakken zonder eenige geneesmiddelen, en fy genas volkomen. Op het einde van het jaar 1761. was fy volmaakt gezond, en had zederd een geheel jaar geen ongemak gehad.

Drie Scheikundige waarneemingen worden in dit deel gevonden.

1. De Heer HELLOT, het butyrum Antimonii met twee deelen van den mercurius fublimatus corrofivus. en een deel antimonium gemaakt hebbende, goot op zeven dragmen en een half van dit butyrum, door de vogtigheid van de lugt gefmolten, agt oncen

over

menfch, de oogen zagen levendig uit, de pols was geregeld en vry fterk. Intuffchen at en dronk fy niets, dan koud water, in den beginne zeer wynig, en, wanneer de geneesheer haar zeer dun Kalfsnat had gegeeven, om haar te bedriegen, bedroog hy haar ook waarlyk, maar de maag kon hetzelve niet verdraagen, en fy braakte het nat met zulke geweldige ftuipen wederom uit, dat fy eene zwaare koorts kreeg. Na eenigen tyd begon fy te fpreeken, wanneer fy, van dorft verfmagtende, drinken wilde vraagen, en naderhand heeft fy de fpraak ook niet verlooren, allengskens kreeg fy ook weder het gebruik van de armen en beenen, en den trek tot eeten, na dat zich de ftonden geopenbaard hadden, hebbende vier jaaren lang geen ander voedsel gebruikt, dan koud water.

overgehaalden brandewyn, en kreeg dus een mengfel, welk na drie uuren dik wierd, en byna in een vast lighaam veranderde, doch door eene geringe hitte wederom kon gefmolten worden.

2. Dezelfde Heer heeft aan de Academie medegedeeld eene geheim gehoude famenstelling van het vernis, waar mede de Engelfchen zederd langen tyd aan het zilver en koper hebben weeten te geeven de kleur van goud. Hetzelve word bereid uit twee oncen gummi lacca, twee oncen geele fuccinum, veertig greinen draakenbloed in korrels, en een half dragma faffraan, welke zaaken alle op de gewoone wyze in veertig oncen brandewyn worden getrokken. Dit vernis word op het zilver of koper gefmeerd, wanneer het warm gemaakt is, en het metaal, dus verguld, word gemakkelyk met lauw water gezuivert, wanneer het onzuiver geworden is.

3. De Hr. CADET heeft de lava, of de ftof- Pag. 63. fe, welke uit den brandenden Vefuvius komt, scheikundig onderzogt, en gevonden, dat de. zelve beftaat uit yzer, een weinig koper, aluinagtige aarde, en eene andere aarde, welke in glas overgaat, en, met het acidum vitriolicum vereenigt, vezelagtige cryftallen maakt. Men kan daar uit befluiten, dat in den berg zyn veele pyrite vitriolica, aluminofa, met veel zwavel bezwangert, en dat, en dat, door de kragt van het vuur de zwavel daar afgezonderd zynde, het yzer, koper, en beide foorten van aarden ge. fmolten zyn, en gemaakt hebben eene foort van ondoorfchynend glas, door middel van de quarz, welke daar in bevat was, en waar van men nog eenige blyken in de lava vindt. Uit deeze famenstelling van de lava zoude men ook konV. Deel 4. Stuk. Aaa

pen

« VorigeDoorgaan »