CRONYK Van ZEELAND, EERSTE DEEL, Vervattende Devoor defen uitgegeven Cronyken van de Heeren,JACOBUS EYNDIUS, By JOANNES MEERTENS, Boekverkooper in de Gist-straet, by ABRAHAM van SOMEREN, Boekverkooper. 1696. Edele Mogende Heeren, De HEEREN STATE N DES Graeffchaps VAN ZEELAND. Edele Mogende Heeren, Nfe Voorvaderen, die van ouds dit ons Waerde Vaderland in volle Vryheit bewoonden, oprecht en eenvoudig, meer de Deugd en het Weldoen, dan hoogen Roem of een grooten Naem beminnende, liever wat Loffelyks willende bedryven, als dat beschryven, hebben ons weinig licht van den oirfpronk en voortgank defes Landschaps nagelaten; waer van de wiffelvalligheden des noodlots, met vele fware Waternooden en Overstroomingen de voornaemfte redenen zyn geweest. Hier door heeft veler onwetentheit d'Afkomst en Oudheit defer Natie, met de bewoning defer Landen, al te nieuw en te gering gemackt; daer-en-boven verkeerdelyk willende, dat defe Volkeren seer lang onder de duisternissen des Heidendoms fouden geseten hebben. Doch een edelmoedige drift heeft van myne jonge jaren af geen geringe gedachten ontrent dit ons Land konnen lyden; daer ik, in Wetenschappen en Kenniffen opgevoed, geduurig myne Studien focht te befteden om onfe Glory uit de Oudheden op te halen; op dat de Nakomelingen mogten gedreven worden, tot geen minder Deugd, Kloekheit, en Dapperheit, dan de Voorouderen te willen betoonen. Dus ben ik door verscheide Heeren aengefocht geworden, om defe Nieuw-vermeerderde Cronyk te beschryven, 't welk ik niet heb willen weigeren, sonder nochtans den wel-verdienden roem en glory der gener die ons heerlyk voorgegaen zyn, welker loffelyke voetstappen ik geern gevolgt heb, eenigsins te verminderen: evenwel vertrouw ik hier in foo veel gedaen te hebben, dat niemand voorheen dit Ons Land, wegens fyne Oudheit, Uitbreidingen, Inwoonderen, en vroege kennis des Euangeliums, soo seer heeft verheerlykt gefien; van herten wenfchende, dat iemand na my, tot Lof en Verheffing van dese Provintie, het felve beter mag doen; gelyk ik al myn leven, foo * 4 lang lang my Godt daer in gelieve te bewaren, met d'uitterfte vlyt noch fal betrachten. Indien ik hier ontrent, niet gelukkig genoeg, aen de wensch en verwachting van fommige heb konnen voldoen, foo hoop ik, dat de goede genegentheit om het Vaderland en de Nakomelingen te dienen, by redelyke lieden verschooning sal vinden. Ik heb niet alles alleen konnen weten, en klaegde dikwils dat vele Heeren hare Tytelen my niet geliefden bekent te maken: Want ik heb allefins oprechtelyk na de Waerheit en myn beste kennis gegaen, fonder iemand eenigsins in syne eeren te willen verkorten: Doch het gene tot hier toe verfuimt is, fal ik (wanneer my daer over behoorlyk licht word ter hand geftelt) noch geern in 't volgende Deel van myn Cronyk, dat van de Zeelandfche Hiftorien en Gefchiedeniffen uit d'oudste gedenk-boeken tot ontrent dese tyden beschreven ligt, ter bequamer plaetsen laten invloeien. Ik gebiede my feer ootmoedig in de gunft van UWE EDELE MOGENDE, onder welker goede Regering d'Almachtige Godt defen Staet in Welftant, Voorspoed, en alle Zegeningen tot by de late Nakomelingen altyt wil doen beklyIk reken tot eere my te mogen noemen, ven. |